Jahwe
zei tot Noach: 'Ga in de ark met heel uw gezin, want van dit geslacht zijn
gij de enige die in mijn ogen rechtschapen is.' (Genesis 7,1). De Onnoembare
is ontgoocheld in de mens die hij heeft geschapen. Daarom wil hij een handvol
uitverkorenen de kans geven een nieuwe en betere wereld te beginnen. Wie niet
rechtschapen is, zal verdrinken in een vernietigende zondvloed. In De Arkvaarders
geeft Anne Provoost de archetypische en dus bloedeloze bijbelfiguren een leven
en een eigen gezicht en ze voegt er een reeks fictieve verhaallijnen en personages
aan toe. Het jonge meisje Re Jana bijvoorbeeld, vertelster en kritische observator
van wat zich voordoet, en meteen ook de protagonist van het boek. Samen met
haar verlamde moeder en haar vader, een botenbouwer, verlaat zij de moerassen
en gaat een nieuw bestaan tegemoet in de droge steenwoestijn waar, zo hoorden
ze het zingen en vertellen, een waanzinnige onderneming werkkrachten zoekt.
Op hun tocht initieert Alem-de-voddige, hun gids en spoorzoeker, haar in de
liefde en wordt ze vrouw.
Wat de moerasbewoners bij hun aankomst te zien krijgen is
"een werkelijkheid zo gek als ze in de liederen klonk": een rotsige,
kurkdroge werf waar een leger arbeiders een schip bouwt. Re Jana's vader wil
zich als expert laten aanwerven. Al gauw blijkt dat dat zootje ongeregeld,
de Rratttika, geen verstand heeft van water, laat staan van hoe je dat moet
vinden of met boten kan beheersen.
Jana's vader wil furieus, want beledigd door al die onkunde,
het plan opgeven, maar zijn vrouw wil niet terug naar het moeras met het 'zenuwslopende
getij' en het onbetrouwbare water dat haar lam maakte en haar baby liet verdrinken.
Re Jana raakt gefascineerd door het vreemde schurftige zwerversvolk, door
hun mysterieuze onderneming en ook door de bleke, gevoelige Cham met zijn
piepende adem. Met haar talent voor water en haar - voor Rrattika ongekende
- aandacht voor lichaamsverzorging heeft ze troeven in handen en dringt ze
door tot bij de uitverkorenen: de bouwheer (zoals Noach in het boek onveranderlijk
wordt genoemd), zijn drie zonen Sem, Jafeth en Cham, en ten slotte ook hun
vrouwen.
Het
verhaal bevat drie episodes, weliswaar niet expliciet zo aangegeven. In een
eerste deel tracht Re Jana de bedoeling van het raadselachtige bouwwerk te
achterhalen. Als verzorgster en geliefde van de jongste zoon Cham en nadien
ook als toeverlaat van de broers en de bouwheer zelf, en als draagster van
het geheim van een bron met zuiver water, komt ze stilaan aan de weet dat
de ark geen altaar is en evenmin een vernuftig kunstwerk dat de bouwers "aan
de vloek van de vergetelheid" moet laten ontsnappen, maar "dat het
project daar in de diepte door iets krachtigs werd gedragen, dat het allang
niet meer in dromen bleef steken." Uit de vele gesprekken die ze hoort,
en na een clandestiene verkenning van de ark, begrijpt ze tot haar verontwaardiging
en ontzetting dat wie achterblijft tot de verdrinkingsdood gedoemd is. Het
geloof op redding van de vele arbeiders blijkt wel erg naïef.
Zo wordt een verhullende toespraak van de bouwheer tot
zijn werkers over de hele opzet met gejuich onthaald. Anne Provoost componeerde
deze episode meesterlijk door een intrigerend spel van twijfel, zekerheid
en wantrouwen bij de personages op te zetten. Als lezer hoor je wisselend
bij de wetenden en bij de onwetenden.
De tweede episode is er een vol onderhuidse intriges en
listen, geheimen en verraad, vertrouwen en chantage, aantrekken en afstoten,
liefde en wraak, berouw en boetedoening. De sfeer wordt almaar grimmiger:
wie hoort bij de uitverkorenen en welk gekonkel kan helpen om het eigen hachje
en dat van de dierbaren te redden? Re Jana's vader besluit een eigen rakboot
te bouwen voor zijn gezin en raadt iedereen aan hetzelfde te doen. "Het
is een god voor hen alleen. Hij heeft hen uitverkoren en zij hem. Als buitenstaander
maken we geen kans." En nog: "Een nieuwe wereld met inzicht en verstand
is te verkiezen boven een met uitsluitend rechtschapenen."
Het onheil laat inmiddels op zich wachten en raakt heel
even - bijna euforisch - vergeten. Tot er meeuwen verschijnen, en vreemde
diersoorten en met hen een toenemende vochtigheid. Eerst blijft het bij wat
lichte regen. De ark wordt in versneld tempo afgewerkt. Het hameren, kloppen,
ratelen en trillen van boren, al die geluiden die tot dan toe voor een steeds
vertrouwder klankdecor zorgden, houden plots op. Het schip is klaar. "Het
gemompel dat over de werf hing kwam voort uit de nieuwe stilte."
Met de komst van de grote regens neemt het verhaal een laatste
grote wending. De ark wordt volgestouwd met voorraden en de door de Onnoembare
voorgeschreven dieren. Ten slotte schepen ook de uitverkorenen in. Re Jana
en Put, de kleine zoon van Alem, zitten als verstekelingen verborgen. De paniek
van de achterblijvers is enorm. Het zijn stuk voor stuk apocalyptische beelden
die Anne Provoost hier oproept. Brullende winden, kletterende hagel, een lucht
zwart als een haren zak en daaronder dolle en weerspannige beesten, en mensen
die wanhopig de ark bestormen of proberen te beklimmen. Je leest het allemaal
ademloos. En dat alles, zegt de bouwheer voor hij in de ark verdwijnt, omdat
"de Onnoembare, die geen spijt kent, tot spijt werd gedreven."
Dan volgt het eindeloze wachten op het beloofde paradijs,
een kwellende en claustrofobische episode met ontbering, onthouding, geheime
offers aan andere goden en pijn voor mensen en dieren. Een wachttijd even
lang haast als de dracht van het kind van Re Jana, de eerste bewoner van een
nieuwe wereld, ook uit water geboren.
Anne Provoost schrijft met al haar zintuigen: er zijn de
welriekende geuren van olie, mirte en zoete clamus, van parfums en kruiden,
de geuren van zweet, teer en pek, de stank van verrotting, gisting en uitwerpselen.
Er zijn de geluiden van water en wind, van hamers en boren, van vreemdsoortige
beesten en wanhopige mensen. Er is ook het tasten, het weldoende kneden en
smeren met oliënde handen van schurftige, zieke huiden en de verlossende
liefkozingen. Er zijn de overweldigende beelden, panoramische of kleinschalig,
die verrassende werelden oproepen.
Dit bijbelse verhaal is, nu meer dan ooit, tijdloos en actueel.
In deze roman worden dwingende vragen gesteld. Leiden kritiekloze 'rechtschapenheid'
en onvoorwaardelijke trouw aan een onredelijke overtuiging niet tot onrecht
en eigenbelang? Genereert uitverkorenheid dan perversie? Wat is het echte
heldendom? Moet men blind blijven voor wat dreigt? Antwoorden krijg je als
lezer, gelukkig, niet. De Arkvaarders is dan ook geen moraliserend
pamflet. Een en ander stemt tot diep nadenken.
Voor dit boek deed Anne Provoost gewoontegetrouw heel wat
studiewerk. Over scheepsbouw en houtbewerking, bijvoorbeeld, en over manieren
van leven en overleven zoveel eeuwen geleden. Over winden en water en - uiteraard
- over de bijbel en de helden van de verhalen waarover die vertelt. De
Arkvaarders kreeg dan ook een bijbelse epiek mee, een wijdlopige verteltrant
die soms wat geëlaboreerd of zwaar op de hand gaat klinken. Dat levert
dan wel eens stroeve en hortende zinnen op, of een ontspoord taalregister.
Door de breedvoerigheid van het verhaal en de vele personages die Provoost
opvoert, raken boeiende verhaallijnen soms kwijt, lijken een paar overbodige
anekdotes koppig ingelast waar ze niet thuishoren en dreigen interessante
figuren plots, samen met de schrijfster, te verdwalen in een warrig web va
nintriges. En dat heeft dan - vooral in het tweede deel - weer een effect
op de overigens meestal overwogen uitgebouwde compositie.
Anne Provoost heeft zeer veel te vertellen. Dat was ook
al het geval in haar vorige romans. Ze vertelt haar verhaal gedreven, vakkundig
en meeslepend en , zo lijkt het, met hoogdringendheid. Voor wie De Arkvaarders
gelezen heeft ziet de wereld er voor onbepaalde tijd anders uit.
Anne Provoost
De Arkvaarders
Querido, Amsterdam, 296 p., 643 fr.
vanaf 15 jaar.