In
1980 publiceerde de Britse Lynne Reid Banks haar megasucces, De indiaan
in de kast, een reeks boeken over een plastic speelgoedindiaantje dat
betoverd is en tot leven kan komen. The indian in the cupboard werd
in 1995 verfilmd. Lynne Reid Banks is een zeer productieve schrijfster. Zopas
verscheen haar nieuwste kinderboek in Nederlandse vertaling: Alice-per-ongeluk.
Het is een heel ander soort verhaal, veel minder avontuurlijk dan Een indiaan
in de kast. Alice is een meisje dat lijdt onder de grillen van haar getourmenteerde
moeder en heel graag haar afwezige vader wil leren kennen. Ze noemt zichzelf
"Alice-per-ongeluk" omdat haar bestaan aanvankelijk niet gepland
en niet gewenst was. Alice zet zich aan het schrijven om de dingen beter te
begrijpen. Ze is het soort meisje dat haar grootste geheimen, vragen en twijfels
alleen aan papier toevertrouwt. Je leest dus het dagboek van een negenjarige,
een verhaal in de ik-persoon, waarbij heel erg veel werk gestoken is in het
zo overtuigend mogelijk weergeven van de diepste zielenroerselen van een kind.
Dat is een bedenkelijk experiment, zeker als je zelfs een geschreven kindertaaltje
wilt nabootsen. Lynn Reid Banks heeft als volwassene geprobeerd in de huid
van een kind te kruipen. Ik geloof niet dat dat ooit echt lukt, in elk geval
is de opzet van dit verhaal niet bijster goed geslaagd.
Alice-per-ongeluk doet denken aan Jubeltenen
en De prijs, de twee dagboeken van
Rita, van de Nederlandse auteur Rita Verschuur. Rita heeft als rode draad
in haar dagboekverhaal een tekenwedstrijd, waarbij allerlei herinneringen
en vragen naar boven komen. Alice is gebeten door de schrijfkriebel, wil de
beste schoolopstellen maken en zal ook deelnemen aan een verhalenwedstrijd.
Maar Verschuur doet het beter dan haar Britse collega en
leeftijdgenoot. Omdat het meisje Rita niet per se fouten schrijft, bijvoorbeeld.
Het taaltje van Alice is niet perfect, zoals je dat van een negenjarige ook
niet kunt verwachten. Maar haar fouten zijn zo willekeurig, dat het des te
kunstmatiger overkomt. Alice heeft het moeilijk met woorden als "geweldaadig",
"partekulier school", "alliementaatsie", "krwasant"
en "hiepogonder" maar niet met "repetities", "sinaasappelmarsepein"
en "toelatingsexamen". Al even irritant is dat Alice vervelend lang
over onbenullige dingen uitweidt: "Ze hebben daar een zwembad waar ik
heb leren zwemmen toen ik zes was en een grote tuin met een hut die Gene voor
me heeft gemaakt in de bossen, en een moestuin waar ik altijd worteltjes an
aardappelen uit de grond mocht trekken en doppertjes plukken. Ze hebben een
paardenbuurvrouw die Marion heet. Die woont in een groot landhuis en heeft
pony's..." Enzovoort, aan dit soort onbenulligheden komt geen eind, of
toch, er komt heel plots een eind aan, en dan blijkt dat het nergens toe dient.
Deze "gieluustreerde autobiografie" heeft ook tekeningen die al
even 'natuurgetrouw' zijn. De krabbels zijn over het algemeen nietszeggend
en overbodig, de vormgeving en lettering van het boek zijn sowieso een miskleun.
De negenjarige Alice houdt bovendien een dagboek bij om
de therapeutische werking van het schrijven. Dat geeft het boek meteen iets
klefs mee. Het kind schrijft haar problemen van zich af, en wel knap daaraan
is dat de schrijfster alvast niets verdoezelt. Het leven is geen pretje, en
spaart ook Alice niet. De schrijfster houdt haar jonge lezers geen mooiere
wereld voor, hoewel ze toch niet kon weerstaan aan een happy end.