"Met
mijn tekeningen wil ik iets teruggeven van wat ik als kind in overvloed gekregen
heb", zegt ze. "Dat ben ik al die kunstenaars die mij zo lang gezelschap
hebben gehouden verplicht."
Kitty Crowther woont op de vierde etage van een oud
pand, in de buurt van het park van Wolvendael in Ukkel. "Het licht in
deze lift doet het niet", waarschuwt ze in de parlofoon. In een donkere,
zwoegerige lift naar boven dan maar. Van de lawaaierige stadse drukte naar
een oase van rust. Twee poezen komen even poolshoogte nemen en zetten hun
lome bestaan meteen weer verder, soezend tussen de potjes met verfkwasten
en potloden op de werktafel van Kitty Crowther. De huiskamer doet dienst als
werk-, leef- en speelkamer. Overal grappige voorwerpjes, speeltjes op de grond,
tekeningen aan de muur en het wat vale voorjaarslicht eroverheen. Het lijkt
wel een bladzijde uit een van haar prentenboeken. Gezellig en veilig binnenskamer.
Kitty Crowther, een klein vinnig mevrouwtje van dertig met een man en twee
kleine zoontjes. Eerst wat timide en afwachtend, later een enthousiaste spraakwaterval.
Ze slist een beetje. "Dat hield ik over aan de tijd toen ik nog slecht
hoorde", legt ze uit. Door die gehoorstoornis begon ze maar op haar zesde
echt te praten. Boeken en tekeningen waren haar communicatiemiddel, haar "telegrams"
met de wereld in haar stille kinderjaren. Vandaar haar fascinatie voor het
visuele, voor het beeld.
Ze
groeide op in een internationale Brusselse omgeving. Haar vader was Engels,
haar moeder is Zweedse. Spreken en vooral schrijven doet ze bij voorkeur in
het Engels, haar moedertaal, "en zoveel muzikaler, economischer en efficiënter",
zegt ze.
We hebben het over haar werk, dat bij de Brusselse
uitgeverij Pastel wordt uitgegeven en waarvan Querido heel wat titels in vertaling
uitbracht. Crowther ontwikkelde een heel eigen, wat minimalistische stijl:
grappige en ook wel bedreigende personages in enkele pennenstreken neergezet
tegen een veelzeggende achtergrond waarop allerlei symbolische details te
zien zijn. Kleine nuances in houdingen en mimiek spreken boekdelen. De bijbehorende
tekst vormt een kernachtige aanvulling van de prenten. Met een minimum aan
vormgeving en taal roept Kitty Crowther een kinderlijk universum op waarin
tedere humor en warmte, ontroerende eenzaameid en verdriet en angstaanjagende
woede en boosheid een plaats krijgen. Geen bedrieglijke, nostalgische rozige
kinderwereld dus.
"Max en Maximonsters van Maurice Sendak,
de bizarre prenten van Tomi Ungerer en de geestige pentekeningen van Quentin
Blake hebben me altijd al gefascineerd", vertelt ze enthousiast. "Ik
wilde zelf altijd treurige of angstwekkende verhalen lezen waar ik om kon
huilen. Verdriet, woede en schrik geven je tenminste het gevoel dat je leeft!
Mijn kindertijd was niet echt rooskleurig. Er was niet alleen die doofheid,
die het me moeilijk mmakte om uit te drukken wat ik voelde, er was ook een
wat onbehaaglijke sfeer in mijn ouderlijk huis, met een ambitieuze vader en
een lastige moeder die hoge eisen stelden. Er zit dan ook veel van mijn opgekropte
woede en verdrongen emoties in mijn boeken. Zelf was ik niet bepaald een doetje:
rebels en tegelijk behaagziek, zo zou je het wel kunnen noemen. Ik teken dolgraag
mensen met een rotkarakter. En kinderen vinden dat ook wel bijzonder, merk
ik vaak. Volwasssenen komen er in mijn boeken meestal niet zo voordelig uit."
In Mijn Koninkrijk (het relaas van de echtscheiding
van Crowthers ouders) draait het allemaal om relatieproblemen. De kleine vertelster
woont met een rits dieren in een klein huis, geprangd tussen de twee dominerende
kastelen van haar ruziënde buren, koning Patrick en koningin Dominique.
Die gooien elkaar pijlen, taarten en stenen naar het hoofd en proberen in
het gevlei te komen bij hun buurmeisje. Moe getergd stelt de kleine heldin
orde op zaken. Crowther vergrootte de twee volwassenen uit tot boosaardige
karikaturen met enorme ogen, neuzen en lijven, haar middel bij uitstek om
een en ander te dedramatiseren en kinderen duidelijk te maken dat volwassenen
het niet noodzakelijk altijd bij het rechte eind hebben.
Met Mijn vriend
Jim (1996) kwam de internationale doorbraak. Jack, een zwarte merel,
en meeuw Jim ontmoeten elkaar en worden, ondanks de argwaan van Jims soortgenoten,
onafscheidelijk. Voor de hele maritieme setting liet Kitty Crowther zich inspireren
door het Zeeuwse stadje Veere, waar ze als kind vele vakanties doorbracht.
"Ik hou wel van merels, ze zijn stil en discreet. Ik herinner me hoe
mijn vader met ze converseerde. Dat vond ik geweldig! Dit is een verhaal over
vriendschap die bestand is tegen vooroordelen. Ik wilde er beslist geen Hollywood-einde
aan breien. Tenslotte wint de zwarte Jack het vijandige meeuwenvolkje voor
zich doordat hj met zijn verhalen iets te bieden heeft wat er nog niet was:
een vorm van cultuur, een meerwaarde. Ik weiger overigens expliciete boodschappen
mee te geven in mijn boeken. Door de overvloed aan informatie waarmee kinderen
overstelpt worden krijgen ze op den duur niet meer de kans om zelf na te denken.
Betekenissen moeten ze zelf maar zien te vinden, die moet je niet inlepelen."
Een prachtig prentenboek is dit, met betoverende kleine en grote aquarellen
in een originele compositie.
Kitty
Crowther heeft het niet begrepen op de meeste nieuwe Franse illustratoren:
"Te geconstrueerd, te mooi vaak en technisch te af en daardoor niet echt
uit het hart. Emoties zijn essentieel. Je moet kunnen geloven wat je ziet.
Ik teken trouwens nooit met de computer. Je moet op papier tekenen, zo geef
je je energie op het blad. Je moet nog kunnen merken waar je pen even is blijven
rusten op je papier terwijl je zat na te denken. Dan wordt het veel echter.
Met de computer zijn er geen vergissingen meer mogelijk, en dat is jammer."
Haar laatste boek, Ik en Niks, was veeleer
als een grapje bedoeld. In twee dagen was het zo goed als rond. Kitty Crowther
haalt haar schetsboek erbij. Het begon met een schets van een meisje met een
te grote jas van haar vader om. De beweging van een arm om een denkbeeldige
ander, suggereert het "imaginaire vriendje", de "Niks"
in dit boek. "Ik weet nooit vooraf waar mijn verhaal naar toe loopt.
Ik vertrek van een beeld dat me bezighoudt en dan zie ik wel. Een beetje zoals
een kind dat nog niet precies weet wat het zal gaan spelen, zoiets."
Ik en Niks werd dan ook bij toeval een verhaal over een eenzaam meisje
en een even eenzame, trieste vader, allebei verweesd na de dood van de moeder.
Gelukkig is er "Niks". Een prachtig, ontroerend en authentiek geschreven
en getekend verhaal.
Kitty Crowther laat me trots een boekje uit 1995 zien.
Va faire un tour heet het en het werd helaas niet in het Nederlands
uitgegeven. Merkwaardig, want zonder woorden en dus geen vertaling nodig.
Een juweel! Een klein ventje (?) wordt door zijn moeder het huis uit gestuurd
in afwachting van de maaltijd. Boos en zeer vast besloten gaat hij op stap,
de armen op de rug. Tot in Oostende, de zee door tussen kwallen en krabben,
dwars door Engelse tuinen en kastelen, voorbij nieuwsgierig toekijkende schapen
en door het meer waar het monster van Loch Ness hem nakijkt. Alle continenten
liggen op de route van het aandoenlijke Sempé-figuurtje. Tot hij weer
thuis komt, waar de soep klaar is. Geestig detail op het eind: de vader leest
Le Soir met op de voorpagina een foto van het Loch Ness monster waarop
nog net een stukje van de kleine stapper te zien is. In kleine gravures wordt
een hele wondere wereld opgeroepen. Kitty Crowther kreeg voor een ingezonden
illustratie uit wat later Va faire un tour zou worden de Prix du Jury
1992 van het Salon du Livre de Jeunesse in Montreuil.
Met
Anna in de wolken wilde ze een "bijzonder
boek over een bijzonder meisje" maken. En dat werd het ook: wild en teder
tegelijk, en met een vreemde kinderlijke logica gecomponeerd. Alles is hier
mogelijk. Anna vertrekt met vogel Toddel en haar magische wenskoffertje naar
het Wolkenrijk. Daar regeert alweer een tirannieke koningin, die het toverkoffertje
wil inpikken. De Barbapapa-achtige wolkenbewoners en de sukkelige koning behoeden
Anna voor verder onheil.
"Je moet kunnen geloven wat je ziet." Kitty
Crowther blijft het herhalen. Ik wil heel graag geloven wat ik in haar boeken
zie. Het bijzondere, het tedere en ontroerende, het wrede en boosaardige van
de wereld en zijn bewoners, het zit er allemaal in. En het is ongewoon mooi
gemaakt.
Bibliografie (In het Nederlands uitgegeven boeken)
Mijn
koninkrijk, Van
Goor, 1994.
Mijn vriend Jim, Querido, 1996.
Eens komt mijn sprookjesprins (Tekst van Andréa
Nève), Querido, 1996.
Anna in de wolken, Querido, 1997.
De grote beer (Tekst van Carl Norac), Querido,
1999.
Grote oma's (Tekst van Bart Moeyaert), Querido,
1999.
Meneer Bas maakt heel mee, Querido, 2000.
Ik en Niks, Querido, 2001.