Geluk was toen heel gewoon


De bende van Stalen Land    Een verhalenschrijver boort altijd wel diepere lagen uit de eigen herinnering aan. Henri van Daele is zo'n koesteraar van wat is geweest. De hoofdmoot van zijn uitgebreide oeuvre bestaat uit een wat nostalgisch terugkijken naar een tijd "toen de dagen trager waren". Ook De bende van Stalen Land is weer een evocatie van zijn kinderjaren in het naoorlogse Zele. De protagonisten komen ons meteen bekend voor. We ontmoetten ze al in Het land achter den Tuymelaer en De club van het slakkenzout.
    De jonge Rie doet het relaas. Vooral over de club van het slakkenzout, waarvan hij samen met Klimme Toebak het voorzitterschap waarneemt en het vijfkoppige ledenbestand in de gaten houdt. De Kaffee, het overbeschermde zoontje van een handelsreiziger in koffie, die loslippig omspringt met het geheim van het Wilgeneiland, de vergaderplek van de club. En geleerde-in-spe Rudolf, altijd te vinden voor een wetenschappelijk experiment in dienst van de club. En dan nog de schoolmoeë en slome Dikke Bruneel, kapperszoon Lange Lo en het ondernemende meisje Lia, adoptiedochter van de commissaris en dus bijzonder. De politieke tegenstellingen bepalen het dorpse bestaan. 'Sossen' en 'Tsjeven' hebben hun eigen cafés, met eigen kaartspel, drankverbruik en cliënteel. De jonge, dynamische burgemeester laat een nieuwe wijk optrekken: huizen met heuse toiletten en een eerste superette waar je tot ieders verbazing alles verpakt kan kopen! De verkrotte arbeidershuisjes worden gesloopt.
    Kleine Rie verhuist met zijn ouders en broer en zus naar zo'n nieuwe woning in de schaduw van het kasteel van oorlogsburgemeester meneer Gaspard, aan de andere kant van het dorp, en dat opent nieuwe perspectieven. Een confrontatie met de Sossenbende van Stalen Land bijvoorbeeld. De voorzitter ervan is lid van de Sossenfanfare met wereldse majoretten die de katholieken op 1 mei van achter hun gordijnen met heimwee zitten te begluren. "Stuk voor stuk zijn het te biechten zonden ... Eén onzevader per stuk." Stalen Land dus, een klein tanig kereltje "met zwarte oogjes die blinken als antraciet". Op een ochtend komt hij kleine Henri en zijn broer uitdagen en bedreigen met zijn Stalen Land (een oude sabel, zo blijkt). "Wat is een Stalen Land?, vraagt Stefan. Dat weet ik ook niet. Het zal wel in de categorie decolleté vallen. Sindsdien noemen we het kereltje steevast Stalen Land."
    Door de bekende parade van slome champetters, duivenmelkers, soubry-punten, cafébazen, stropers, meesters, abondance en biechtvaders weeft van Daele een wat geforceerde plot over een dievenbende die uiteraard ontmaskerd wordt door de twee rivaliserende kinderclubs. De bende van Stalen Land is niet de overtuigendste roman in de reeks. Er wordt wat morsig omgesprongen met vertelperspectieven en taalregisters en nogal wat verhaallijnen lopen dood. Het lijkt soms wel of Van Daele wat overgebleven personages en herinneringen uit de onderste la bij elkaar heeft geraapt om die vervolgens breedvoerig uit te melken. De hoofdfiguren in Ti en Dikke Idde waren ontwapenende, vaak ontroerende personages van vlees en bloed. Hier voel je je als lezer maar zelden echt bij de zaak betrokken. Al blijven er die enkele meesterlijke scènes, zoals het opstelschrijven over "De Lente", in het café, met assistentie van opa Grote Rie en stamgast Georges. Samen schrijven ze een heel "ministerpapier" vol.
    "En ze vinden voortdurend dingen die er ook nog in moeten. Egels die uit hun winterslaap komen, mussen die als paracommando's het eerste erwtengroen teisteren en duiven natuurlijk die voor het eerst op Quiévrain vliegen." Kleine Rie krijgt er een tien voor.

Broere    Over een andere jeugd en een verschillende Vlaamse biotoop vertelt Bart Moeyaert in Broere, een bundeling van eenendertig kortverhalen waarvan ongeveer de helft eerder als columns zijn verschenen in het Nieuw Wereld Tijdschrift.
Geen bloedstollende avonturen en nauwelijks pittoreske dorpsfiguren hier, maar korte, afgeronde scènes uit een onbekommerde, warme en al even Vlaamse kindertijd in een groot gezin. Op de aandoenlijke foto op de achterflap staan ze allemaal bij elkaar, de zeven broers: "de oudste, de stilste, de echtste, de verste, de liefste, de snelste en ik," Met deze epitheta moet de lezer het doen. Moeyaert geeft de broers geen andere namen mee.
    Als een roedel jonge wolven of een zwerm bijen hebben de zeven iets van een hecht organisme dat alleen in die vorm lijkt te kunnen functioneren. Er wordt dan ook vaak in de eerste persoon meervoud verteld. Het gaat dan over "we", "onze vader" en "onze moeder". "Een keer in het jaar ging onze vader onderaan de trap staan en riep onze namen in één adem het trapgat in, alsof we één broer met één lange naam waren," luidt het begin van een van de verhalen en het geestige icoontje dat Gerda Dendooven erbij tekende maakt het helemaal duidelijk. In 'Achterbank' worden de zeven broers in de auto gepropt voor een tochtje naar de bossen: "Onze blote benen plakten onder en over elkaar, onze armen voelden aan of ze gevlochten waren, maar we hielden het uit voor elkaar, want we wilden samen op reis." Lijfelijker kun je het moeilijk beschrijven.
    En toch is ook vaak de 'ik' van het stel aan het woord. 'De jongste' waarschijnlijk, en soms ook wel 'de pienterste' misschien, of 'de allenigste'. 'De jongste' wanneer die door de overige zes en bloc weer eens in de maling wordt genomen en vervolgens op een "een beetje glazige manier" door hen wordt bekeken. "Dan wist ik altijd weer dat ik jong was, erg jong zelfs, de jongste eigenlijk." 'De pienterste' dan weer in het verhaal 'De enige weg', waarin hij  - de jongste - als enige allang begrepen heeft dat de droomboot die zijn broers euforisch te water willen laten te krap zou zijn voor zeven broers. 'De allenigste' ook vaak: in een aantal verhalen is de 'ik' de niet-begrijpende of wat wrokkige observator van de overige zes. Hun fascinatie voor dikke Mene en voor meisjesmanieren in het algemeen en hun nieuwsgierigheid voor wat de rammelaar met de prachtige naam Geduld met hun konijn aanvangt, isoleren hem van de rest. En hun eeuwige ambitie om welke wedstrijd dan ook te winnen "maakte mijn gedachten donker en van het mopperige soort. Ik won nooit wat, ik was nooit eens de eerste, zulke gedachten kreeg ik."
    In zijn eigen zuinige en zintuiglijke stijl roep Moeyaert voor een keer geen benauwende wereld op. Argeloze luchtigheid en fijnzinnige geestigheden voeren de toon en een feestelijk gevoel van herkenning laat elke lezer, jong of oud, tevreden nagenieten.
Op een bij het boek horende cd leest Bart Moeyaert een aantal van de verhalen voor, zoals hij die ook verwerkte in een Broere-theatertournee. De wat kinderlijke, en net niet kinderachtige cadans die hij daarbij aanhoudt, neemt de luisteraar geworden lezer helemaal mee naar lang of toch nog niet zo lang geleden. Geluk was toen nog heel gewoon.

Annemie Leysen

Henri van Daele
De bende van Stalen Land
Lannoo, Tielt, 160 p., 495 fr.
vanaf 13 jaar.

Bart Moeyaert
Broere
Querido, Amsterdam/Antwerpen, 127 p., 570 fr.
vanaf 12 jaar.

TerugCopyright ©  De  Morgen                     29 november 2000.



<plaintext>