Ruim 500.000 euro is de ALMA waard, een ronduit indrukwekkend bedrag, dat bovenal aantoont dat het kinderboek in Scandinavië heel erg serieus wordt genomen. Er leeft dan ook een sterke traditie van kwalitatieve kindercultuur, met schrijvers zoals Hans Christian Andersen, Astrid Lindgren, Selma Lagerlöf, of de Finse Tove Jansson als sprekende voorbeelden. Kitty Crowther heeft Zweedse roots (haar vader was Brit, haar moeder Zweedse), maar ziet ze zichzelf ook deel uitmaken van die traditie?
Kitty Crowther: “Dat zou ik heerlijk vinden, maar dat zal pas blijken als ik echt stokoud of dood ben, vrees ik. (lacht) Als kind had ik twee spirituele moeders: de één was Astrid Lindgren natuurlijk, de andere Beatrix Potter. Niet alleen om wat ze schreven en tekenden, maar ook vanwege hun manier van denken. Potter bijvoorbeeld heeft een dagboek bijgehouden, volledig in geheimschrift. Negen jaar heeft iemand erover gedaan om dat schrift te decoderen. Ik heb dat dagboek gelezen en herkende veel van mezelf in die vrouw. Ze leefde in de victoriaanse tijd, had een ultrastrenge vader, mocht als meisje niet naar school, enzovoort. Als kind tekende ze ontzettend veel, om te overleven, zeg maar.
“Ik heb het in mijn kinderjaren ook niet bepaald makkelijk gehad om mijn eigen stem te vinden. En dat mag je ook heel letterlijk nemen, want ik was hardhorig en leerde pas vanaf mijn vierde praten. Dus verzon ik in mijn eentje hele verhalen. Ik begreep niet zoveel van mijn omgeving, maar tegelijkertijd, op een ander niveau, begreep ik misschien te veel. Ik bedoel: ik doorzag de mechanismen van de volwassenen en had daardoor amper vertrouwen in hen. Ik heb me vaak heel alleen gevoeld.
“Gelukkig waren er de boeken die mijn vader en oma me voorlazen en waar ik in thuis kon komen, zoals De geheime tuin of De gebroeders Leeuwenhart. En ook het werk van Potter dus. Daar is mijn fascinatie voor haar ontstaan. Als je die vrouw ziet op foto’s genomen aan het eind van haar leven, zo open en stralend, dan denk je: waw! Je ziet dat ze zich bevrijd heeft. Dat inspireert mij. Ik herken me verder ook heel erg in haar grote verwantschap met de natuur. Op het eind van haar leven hoedde ze schapen, en was ze een gerespecteerd herder.”
Als er één leitmotiv in uw vele prentenboeken zit, is het inderdaad die liefde voor de natuur: de meren in Annie du lac, de zee in Mijn vriend Jim, de fascinerende insectenwereld in de heerlijke Mini-boekjes...
“Klopt, voor mij is de natuur zoals die Russische baboesjka’s: als je er eentje opent, verschijnt er een ander. Onuitputtelijk. Ik vind het ook hoogst bangelijk wat er op dit ogenblik met het klimaat en het milieu gebeurt. Ik wil er in mijn boeken geen pamflettaire strijd van maken, maar ik hoop wel dat ik kinderen kan aanzetten tot meer aandacht en liefde voor de natuur. Ik begrijp niet dat we momenteel op zo korte termijn denken, dat we ons nu heel snel rijk willen maken zonder stil te staan bij de consequenties voor de volgende generaties.
“De natuur was ook altijd erg aanwezig in mijn kindertijd. We hadden een vakantiehuisje bij het Veerse Meer, waar we alle weekends en vakanties doorbrachten. Dat heeft zo zijn sporen nagelaten, in mijn leven en werk.”
Baseert u zich ook op de vormen van de natuur voor uw beeldtaal?
“Absoluut, maar dat gaat in twee richtingen. Het heeft me altijd gefascineerd als iemand bijvoorbeeld een roos kan ‘reproduceren’ zonder dat het decoratief, louter mooi of realistisch wordt. Er zijn kunstenaars die iets anders weten te ‘zeggen’ met een tekening van een bloem. Wat mij interesseert, is de ontmoeting tussen die persoon, de tekenaar, en die specifieke bloem. Alsof je de bloem een ziel geeft, en vice versa.”
Mag ik uw tekenstijl ‘minimalistisch’ noemen? U laat soms veel ruimte voor het ‘witte blad’, zoals bijvoorbeeld in het onlangs vertaalde En?. En vaak hebt u aan enkele lijnen genoeg...
“Mmm, ‘minimalisme’ doet me meer aan andere kunstenaars denken die op dat vlak betere dingen hebben gedaan. Ik zou veeleer spreken over een stijl die ergens tussen leegte en volheid inzit. Ik creëer soms heel bewust leegte, zodat de lezer/kijker er zelf zijn verbeelding op kan loslaten. Maar nu en dan maak ik het graag ‘vol’, zodat je er ook dingen uit kunt plukken. En het verhaal en de sfeer zullen dan bepalen of een boek er veeleer leeg dan wel wat voller mag uitzien.
“Maar ik wil altijd graag dat mijn werk ‘l’air de rien’ heeft, alsof het ‘by the way’ is ontstaan. Ik wil niets opdringen aan kinderen, noch aan volwassenen trouwens. Ik wil hen iets voorstellen, en hen de ruimte laten om daar al dan niet in mee te gaan. Soms vraagt dat van de lezer een kleine inspanning. Ik denk dat mijn verhalen meer betekenis in zich dragen als je actief durft te kijken.”
Als ik uw tekeningen bekijk, heb ik ook vaak het gevoel dat ik u zie werken aan de tekentafel. Ze maken een heel ‘artisanale’ indruk. Je hoort het kleurpotlood als het ware over het blad papier schuren.
“Lange tijd had ik een heel klassieke visie op ‘illustreren’, want daar ben ik mee opgevoed: een omtrek van zwarte inkt, ingekleurd met aquarel... Heel traditioneel dus (lacht). En op een dag, ongeveer 20 jaar geleden moet dat geweest zijn, was ik in het MOMA in New York en zag ik het werk van Maira Kalman. Waw, dat heeft alles op zijn kop gezet voor mij. Ze heeft me getoond dat wat illustreren betreft eigenlijk alles mogelijk is, zeker op het vlak van de mise-en-page.
“Ik ben een tekenaar, geen schilder, en ik hou veel van de lijntekening. En ik hou ook van de tijd en energie die het vraagt als je zo tekent (trekt heel traag een silhouet op papier) of zo (maakt snelle streepjes naast mekaar). Dat heeft een compleet ander ritme en een compleet andere tijdsbeleving, en dat verlies je als je met de computer werkt.
“Een vriend van me noemde me ooit een ‘auteur de dessins’. Wat betekent dat ik bij elk object dat ik teken een soort verhaaltje verzin in mijn hoofd, terwijl het geleidelijk aan op papier verschijnt. Misschien is dat allemaal samen wat jij als kijker aanvoelt en ‘artisanaal’ noemt. Ik wil met de illustraties niet alleen reproduceren wat al in de tekst staat, ik ga de tekst voeden en verrijken. En in die zin voel ik me, meer nog dan tekenaar, een soort uitvinder, een uitvinder van werelden, wezens, verhalen...”
Ook al zit er veel humor, troost en warmte in die verhalen, u gaat moeilijke thema’s niet uit de weg: zelfmoord en depressie in Annie du lac, de dood en de eenzaamheid in Ik en Niks, onderhuids racisme in Mijn vriend Jim...
“Ik vind dat we kinderen kunnen leren dat ze niet bang hoeven te zijn voor bepaalde dingen enkel omdat ze ze niet kennen: ziekte, dood, ouderdom, mongolisme, mensen van een ander ras of met een andere seksuele geaardheid, noem maar op. Het is vaak door onwetendheid dat we angst kweken. Kinderen zijn echt veel sterker dan we doorgaans denken. En niet onbelangrijk: ze hebben het wapen van hun eigen fantasie.
“Wat jij bijvoorbeeld een verhaal over zelfmoord noemt (Annie du lac, PJ), ervaren zij meer als een groot liefdesverhaal, heb ik al gemerkt. Ik heb van mijn vader geleerd kinderen altijd ernstig te nemen. Wat niet wil zeggen dat het zwaar op de hand moet worden. Als een van mijn zoons een moeilijke vraag stelt, zal ik er altijd op proberen te antwoorden. En soms weet ik het ook niet. Dan kunnen we het misschien aan iemand anders vragen, of het samen opzoeken op internet, of zelf een antwoord verzinnen... Want hoe hard we ook zoeken, we moeten als volwassenen ook durven te aanvaarden dat we niet op alles een duidelijk antwoord hebben.”
Het valt ook op dat u bepaalde stereotypes moeiteloos doorbreekt. In Le petit homme et Dieu kan God wel over water lopen maar geen omeletje bakken. En de openingszinnen van Kleine Dood en het meisje klinken zo: ‘Kleine Dood is een aardige jongen. Maar niemand die dat weet.’
“Ken je dat mooie citaat van de striptekenaar Franquin? Hoe was het ook alweer. (Denkt na) ‘Chercher à comprendre, c’est commencer à désobéir.’ We worden vaak van jongs af aan geleerd om op één bepaalde manier te denken. Het is een van de opdrachten van de kunstenaar om te tonen dat er veel verschillende manieren zijn om naar de werkelijkheid te kijken. Ik kan deze kop koffie bijvoorbeeld frontaal tonen, maar ook van boven af of van onder uit gezien.
“Ik hou ervan om bepaalde archetypes uit te kleden en opnieuw tot leven te brengen, ja. Ik probeer de muren van vastgeroeste denkbeelden zoveel als mogelijk omver te duwen, en soms weet ik zelf niet waar ik dan uit zal komen. Mijn prentenboeken gaan zelden de richting uit die ik aanvankelijk voorop had gesteld, weet je. Dat houdt het spannend: ik moet durven te vertrouwen op mijn intuïtie en op de associaties die op een bepaald ogenblik tijdens het maken als het ware vanzelf ontstaan. Het is dan ook de kunst om vooral niet al te veel te rationaliseren.”
U bent ‘pas’ 40, en hebt nu zowat de ultieme prijs gewonnen. Hoe kijkt u de toekomst tegemoet?
“Ja, ik dacht altijd dat je minstens 80 moest zijn en een heel vreemd gezicht moest hebben om zoiets te mogen winnen. (lacht) Het enige wat ik gewaarword met deze prijs, is een vorm van ‘comfort’, een erkenning die me in staat stelt nog scherpere keuzes te maken. Om te gaan voor wat me echt de moeite lijkt. Verder wil ik gewoon blijven doen wat ik nu doe, denk ik. En ja, er vooral naar blijven streven om te worden zoals Beatrix Potter op het eind van haar leven. (lacht)”
Patrick Jordens
- °1970, Geboren in Brussel uit een Zweedse moeder en een Britse vader
- Debuteert in 1994 met Mijn koninkrijk
- Internationale doorbraak in 1996 met Mijn vriend Jim.
-
Zilveren Griffel in 2003 voor In het pikkedonker, en Zilveren Penseel in 2005 voor Kleine Dood en het meisje
- Illustreert ook voor onder meer Bart Moeyaert (Grote oma’s) en Toon Tellegen (De verjaardag van de eekhoorn)
- Prix Baobab de l’album voor Annie du lac (2009)
- Le petit homme et Dieu verscheen in november 2010 bij uitgeverij Pastel (voorlopig enkel in het Frans verkrijgbaar)
-
Sommige titels van Crowther zijn vertaald in het Nederlands (bij uitgeverijen Querido en De Eenhoorn)