Carll Cneut is een van hen. Met een heel eigen onmiskenbare signatuur raakte hij de voorbije jaren tot ver over de grenzen bekend en werd hij ook in het buitenland herhaaldelijk met prestigieuze prijzen bekroond. Zijn vorige prentenboeken vielen al op door een erg vernieuwende stijl: de bladzijden zijn bevolkt met vreemd uitziende, ongeproportioneerde en verstilde wezens, vaak tegen een sobere, haast gestileerde achtergrond. Cneut is vooral een meester in de compositie van zijn getekende verhalen, die meteen ook voor een opvallende beeldtaal zorgt.
In zijn nieuwe, en meteen ook meest magistrale prentenboek Dulle Griet bereikt zijn beheersing van tekentechniek, vorm en kleurgebruik een indrukwekkende perfectie. Het boek is geïnspireerd op het woeste en intrigerende schilderij van Pieter Breugel de Oude. Dit doek vol oorlog, hel, razernij en gekte blijft kunsthistorici intrigeren. Is Dulle Griet een allegorie van een tijd, of stelt ze gewoon een figuur uit een volkse traditie voor? Men komt er niet uit. Samen met auteur Geert de Kockere ging Cneut op zoek naar een eigen interpretatie van dit bizarre apocalyptische tafereel. Daarbij lichtte hij de Dulle Griet uit het schilderij van Breugel en gaf hij haar een nieuw leven en een nieuw decor mee. Geen krijgsvrouw met helm en borstkuras, maar een kwetsbaar en tegelijk balorig vrouwmens, dat, verschopt door de goegemeente, dan maar het lot uitdaagt en zich aan de duivel presenteert. "Ze zou het aan de duivel vragen of hij haar hebben wilde. Of hij wat voor haar voelde. Of hij misschien een hart voor haar had." Een enkele keer situeert Cneut zijn Dulle Griet tegen de originele Breugel-achtergrond. Ze hoort er perfect in thuis. Op de andere pagina's maakte het wriemelende, overvolle decor van Breugel plaats voor momentopnames van mensen en hallucinante composietmonstertjes met vissenhoofden en vogellijven. Het boek wordt steeds grimmiger, met haat, nijd, boosaardigheid en wanhoop op de ongelooflijk expressief getekende uitvergrote gezichten, die sterk aan Ensor herinneren. Van de talloze scènes in de rand van het schilderij van Breugel, pikte hij er een aantal uit en zette ze in aparte taferelen naar zijn hand. Goed en kwaad, hypocrisie en nietsontziende wreedheid, het krijgt allemaal een fascinerende en tijdloze invulling in de tandeloze skeletten en de afstotelijke griezels.
Een prachtig en overvol boek, waar je niet op uitgekeken raakt.
Ook Gerda Dendooven doorprikt met haar wat anarchistische teken- en schrijfstijl de illusie van het rozige kinderuniversum. Met haar forse, haast karikaturale en opvallend kleurige tekeningen en collages schildert, knipt en componeert ze een merkwaardig universum bij elkaar waarin niets is wat het lijkt, waarin verhoudingen zoek zijn, waarin beklemmende kilte en hartveroverende warmte harmonieus samengaan, waarin gedachten en interpretaties van de aandachtige kijker en lezer alle kanten uitkunnen, kortom, waarin de grenzeloze verbeelding aan de macht is. Steeds vaker gaat Gerda Dendooven haar eigen verhalen schrijven. Ze doet dat in een originele, wat volkse, erg zintuiglijke en echt Vlaamse vertelstijl met authentieke dialogen. In haar, overigens uitzonderlijk vormgegeven, boek Soepkinders zet ze die stijl door. "Ik was nog klein en mijn zus rook naar vuil. Mijn zus stinkt altijd een beetje." Meteen neemt Dendooven je mee in een bizar en griezelig sprookje, over twee meisjes op zoek naar een warme, knuffelende, verhalenvertellende moeder, een vaak terugkerend thema in haar verhalen. Met de rode knoop van de zondagse jurk van hun verdwenen moeder als ijkpunt, zwerven ze door het bos. Op hun bange queeste dienen heel wat kandidaat-moeders en -vaders zich aan, maar geen van hen blijkt zuivere bedoelingen te hebben. De Spaanse Reus van Ver, bijvoorbeeld, is tuk op malse billetjes. Of twee inhalige gluiperige mannetjes, notoire valsspelers die de meisjes enkel als tegenspelers voor hun rare spelletjes in huis willen. Dan maar de oermoeder, een vrouw die elf Kareltjes tegelijk kan baren, met pyjamaatjes en tanden toe? Die blijkt het ook meer te doen om de kick van het moederschap dan om echte moederlijke warmte. Even lijkt het kleine Botermelkvrouwtje met het rode bikinitje een geschikte partij, maar ook die had het alleen op billetjes voor de soep en op een man-in-haar-leven begrepen. Ten slotte zet Maria Klimop, alias Maria van de Bevende Hazelaar, hen op de goeie weg. Met een roze jurk, wat krulspelden, een wolk parfum ("ze ruikt zo vies naar vies"), en een scheermes tegen de overdadige baard- en snorgroei, bouwen de meisjes een alleraardigst gedrocht op gummilaarzen, dat veel weg had van een oude geit, om tot een "koekenhartenmoeder". "Een moeder die helemaal perfect is vinden we toch nooit, zeiden we tegen elkaar." Voortaan alleen nog "erwtensoep met rimpels", pannenkoeken, scrabbelen en geknuffel: het opperste geluk! En meteen spelen de kinderen het bedrieglijke spel van de volwassenen mee. Op het eerste gezicht lijkt Soepkinders een grappige pastiche van oude volkssprookjes. Ook Alice in Wonderland is niet ver weg. Voor de goede verstaander valt hier nog wel meer te beleven: over machtsmisbruik, willekeur en egoïsme gaat het hier ook nog (net als in die oude verhalen, overigens), en over de moeizame relatie tussen moeders en dochters. Gerda Dendooven doet in haar vertel- en tekenstijl geen concessies. De prachtige prenten in zwart/rood/wit en het hele verhaal zitten vol surrealistische beelden: een lege wandelende broek, of een weg die kwijt was en zich als een rolletje drop achter je voeten oprolt... Ook het taalregister is vaak bijzonder: dat een fee als Maria Klimop ("als een engel, zo mooi, zo helder, zo met zonder vleugels") plots als een volkse cafébazin gaat praten bijvoorbeeld ("Kom op, vertel, voor wat is 't?"), haalt meteen haar hele imago onderuit. Soepkinders is een fascinerend en eigenzinnig boek, met een verfrissend nieuw geluid.
Geert De Kockere,
Carll Cneut (ill.)
Dulle Griet
De Eenhoorn, Wielsbeke, € 17,50.
vanaf 8 jaar.
Gerda Dendooven
Soepkinders
Querido, Amsterdam, € 13,50.
vanaf 10 jaar.