Twee broers, Petrus en Faas, en hun vader, moeten het verlies van hun moeder te boven zien te komen. Iedereen reageert op een andere manier. Petrus neemt vrijwillig de opdracht op zich om de banden binnen het gezin opnieuw te smeden. Faas is zijn aparte, jongere broer. Hij is een geboren kunstenaar. Al tekenend observeert hij het leven zoals niemand anders en hij geniet van een bijzondere vrijheid in gedachten en in daden. Door de dood van zijn moeder raakt hij op drift en zondert hij zich af. De vader is hulpeloos en niet in staat Faas te helpen. Volgens de jury van de Gouden Uil een boek 'dat leest als een tijdbom'.
U
zegt ergens dat dit uw favoriet boek is?
"Elk nieuw boek is altijd opnieuw mijn lievelingsboek, maar dit is toch
bijzonder. Ik vind het zelf niet zo'n typisch Heesen-boek. Toen Faas niet
thuiskwam raakt me meer dan de andere boeken. Misschien omdat er meer van
mezelf in zit... Hoewel alles verzonnen is, hoor. Ik heb weleens meegemaakt
dat kinderen hun ouders verloren, maar daar is het verhaal niet eens op gebaseerd."
Het verhaal is opgezet als een driehoeksverhouding met veel
verschillende invalshoeken. Waar gaat het boek voor u in hoofdzaak over?
"Het gaat vooral over de vader. Ik heb erg met hem te doen. Hij is een
hulpeloze sukkel sinds het overlijden van zijn vrouw. Hij doet helemaal niets.
En dat klopt niet voor zijn kinderen: ouders moeten een steunpunt zijn, hoewel
ze dat vaak niet zijn, natuurlijk. Ouderschap, daar kleven allerlei problemen
aan. Dat weet ik, omdat ik zelf ouders heb gehad, en een dochter van twintig
heb. Je doet van alles verkeerd, dat is niet te vermijden.
"Maar het verhaal gaat evengoed over Faas en zijn manier
van kijken, zijn 'bijzonderheid'. Dat is voor de lezer niet het hoofdmotief,
maar voor mij is alles daarmee begonnen. Als dit boek een ode is aan iets, dan
is het wel aan de speciale manier van kijken die hij heeft. Sommige mensen hebben
dat: ze hebben oog voor hoe het licht valt, hoe de dingen veranderen.
"Anderen begrijpen niet waarom Faas zo gek doet. Bijvoorbeeld
op straat stil blijven staan en een gevel bewonderen. Of je ernstig afvragen
of paarden hun eigen spiegelbeeld herkennen in een plas water. Als je zo bent,
als kind al, dan heb je bijna geen andere keuze meer dan tekenaar of schilder
te worden."
Faas leeft in een eigen wereld. Hij heeft de meest vreemde
gedachtegangen en een uitzonderlijk opmerkingsvermogen. Hier en daar wordt geopperd
dat hij een autist is.
"Iedereen is tegenwoordig een autist! Dat wordt zo snel geïnterpreteerd.
Ik denk dat het geen gewoon kind is, hij heeft een speciaal talent, dat is alles.
In de praktijk heb je al zoveel moeite om die diagnose te stellen, laat staan
van een figuur in een boek. Ik word daar altijd heel boos over."
De verteller, Petrus, is een bijzonder zelfstandig kind dat
te veel verantwoordelijkheid op zich neemt. Is uw boek op een of andere manier
een aanklacht tegen de houding van volwassenen ten opzichte van kinderen?
"Ik heb niet de neiging op iets aan te klagen in een boek. Daar dienen
boeken niet voor. Ik vertel een verhaal. Men denkt aldoor dat ik een boodschap
heb of mensen ergens op wil wijzen. Ik denk dat dat komt omdat ik voor en over
kinderen schrijf. Natuurlijk heb ik wel mijn mening over een aantal zaken. Ik
heb bijvoorbeeld de indruk dat kinderen te jong worden geconfronteerd met veel
te veel. Ik noem het zelf mijn 'oudewijven-opvatting': vroeger groeiden kinderen
meer beschermd en veiliger op. Nu moet je op je vijfde al weten wat er allemaal
mis is. Er moet toch een betrekkelijk gevoel van veiligheid heersen voor jonge
kinderen.
"Op dat vlak houd ik rekening met mijn jonge lezers.
Je kunt ze niet met lege handen achterlaten. Je hoeft daarom geen zonnig einde
te breien, maar ik vind wel dat je de deur op een kier moet laten. Als mensen
nog zo jong zijn, moet je hen niet zeggen dat het leven niets voorstelt."
Waar
houdt u rekening mee als u schrijft voor jonge lezers?
"Ik schrijf altijd vanuit een kind van 10 of 11 jaar. Ik zit dan in het
hoofd van een kind. Dat lukt echt: ik bén dan die 10-jarige, en dat is
een heel prettige positie. Ik zou niet anders kunnen schrijven. Als je over
of voor kinderen schrijft, baseer je je op je eigen kindertijd. Ik geloof dat
je kind-zijn in je blijft zitten. Omdat ik schrijf vanuit een kind van 10 of
11 jaar sluiten woordkeuze en thema's er vanzelf bij aan.
"Op het vlak van stijl moet ik weleens concessies doen.
Ik hou van een complexe structuur, met veel terugblikken en gepieker en gepeins.
Kinderen met weinig leeservaring vinden dit moeilijk. Ze verdwalen in zo'n tekst.
Verder probeer ik het eenvoudig te houden. Ik behandel altijd een klein onderwerp,
één enkele psychologische verwikkeling. De boze buitenwereld probeer
ik te weren. Ik heb altijd een verschrikkelijke hekel aan school gehad. 'Mijn'
kinderen zitten dus niet op school. Ze gaan wel, omdat dat moet, maar je komt
er als lezer niets over te weten. En ze zijn altijd alleen. Dat interesseert
me. Mensen zijn toch in principe alleen? Ze kunnen zich natuurlijk terugtrekken
in de veiligheid van een groepje, en zich daar conformeren. Maar dan vind ik
ze niet boeiend meer."
Vaak, nu ook, gaat het ook over een sterke band tussen twee
mensen, meestal tussen twee kinderen.
"Er is zoiets als een kinderwereld tegenover een volwassenenwereld. Samen
kind-zijn brengt je sowieso dichter bij elkaar. In dit geval is de band zeer
bijzonder. Petrus houdt veel van zijn broer, vanuit een soort instinct. Dat
is zeker niet vanzelfsprekend en is vaak zelfs helemaal niet het geval. Als
er in een gezin een dramatische gebeurtenis plaatsvindt, heeft het oudste kind
het gevoel dat hij het roer moet overnemen. Dat is een soort dwang, kinderen
doen dat vanzelf, zelfs heel jonge kinderen. Je moet dat als volwassene tegen
proberen te houden. Maar tegelijk is het een heel natuurlijke reactie. Petrus
is de oudste. Hij is 13, 14 jaar, hij wordt een tiener en wil weg, hij wil die
verantwoordelijkheid niet meer. Hij is verschrikkelijk verscheurd daardoor.
Mijn boek is volgens sommigen erg triest, maar het eindigt toch hoopvol. Want
Petrus heeft niet voor niets zijn best gedaan. Hij heeft zijn doel bereikt:
Faas en zijn vader vallen elkaar in de armen."
U schrijft sinds 1993 bijna elk jaar een kinderboek. Het schrijven
lijkt nogal te vlotten?
"Organisatorisch ben ik een ramp. Ik loop soms hele dagen te ijsberen.
Zonder dat er ook maar iets komt. Zodra ik mijn computer afzet, en de was wil
gaan doen of zo, heb ik dan weer invallen die ik gauw moet opschrijiven. Ik
werk echt heel rommelig. Soms liggen er wel zes versies van hetzelfde boek voor
me. Ik doe er soms een jaar over om het boek helemaal klaar te hebben. Schrijven
is ploeteren voor mij."
Fragment uit 'Toen Faas niet thuiskwam' van Martha Heesen | |
Ik draafde over het pad, het kasteelpark weer door en het karrenspoor af dat naar de boerderij leidde. Na de flauwe bocht, voorbij het elzenbosje, begon de koeienwei en ik wist dat Faas daar was. De koeien die ik gehoord had stonden nog altijd te loeien. Ik kwam hijgend en blazend aan bij het prikkeldraadhek. De meeste koeien stonden dicht op elkaar in de verste hoek van de wei; de twee die zo tekeergingen stonden in het midden, en in de andere hoek, tegenover de plek waar ik stond, lag iets groots. Ernaast gehurkt zat Faas. Hij stak een hand uit naar dat ding dat er lag. Ik wist niet wat het was. Ik wilde niet weten was het was. Ik klom over het prikkeldraad en holde over het hobbelige grasland naar Faas toe. Intussen kon ik mijn ogen niet afhouden van dat gevaarte dat er lag en dat ik niet wilde zien. | Ik boog
me over Faas heen. Hij keek naar me op en intussen aaide hij werktuigelijk
de pluk haar tussen de horens. Ik slikte. "Dat beest is hartsikke dood,
Faas", zei ik, "ze voelt daar niks van." Ik vond het eerlijk
gezegd een ontzettend rot gezicht, die dode koe. Ik had nog nooit in het
echt een dode koe gezien. Wel een keer een dood biggetje, dat in de stroom
dreef; toen had ik mijn handen voor Faas' ogen gehouden. De koe lag op haar
zij, met gestrekte hals en wijdopen ogen alsof ze nog iets verwachtte. "Ik zag haar oren geloof ik bewegen", zei Faas gespannen. "Nee, Faas", zei ik. Ik wist het zeker. Als een beest dood is weet je dat gewoon, dat besefte ik nu. "Nee, Faas", zei ik nog eens, en hij schudde nu ook zijn hoofd. |
Martha Heesen
Toen Faas niet thuiskwam
Querido, Amsterdam, 84 p., € 11,50.
vanaf 13 jaar.