In
Een vlekje wolf van Sine van Mol ondersteunen houtsneden van Isabelle
Vandenabeele de verschillende cycli. Het zijn vrouwenfiguren zonder of met afgewende
gezichten, of ook een ondoordringbaar bos, bij korte, zuinig geschreven natuurimpressies,
gebalde mythische verhalen in dichtvorm, brieven of mijmeringen. Mooi gedaan
in woord en beeld. In 'Brief aan mijn appelboom', bijvoorbeeld: "Word je
weer?/ Barsten/ je witte bloemen/ worden je blaadjes blad." De gedichten
zijn wel niet altijd zo doorzichtig als dit vers, maar ze zijn intrigerend sober
geschreven. In de titelcyclus 'Een vlekje wolf' vormen sprookjes het uitgangspunt
voor eigen interpretaties en voor een reeks brieven van Sneeuwwitje aan haar
steeds afwezige vader, zoals Wim Hofman dat trouwens ook al deed in zijn prachtige
bewerking Zwart als inkt.
Voor
de bundel Terug naar huid, een opvallend debuut van Greet Bilsen, tekende
Sabien Clement een aantal opvallende prenten. Niet echt verhelderend, die kriebelige
en met een eigen symboliek geladen pentekeningen, want haast hermetischer dan
de gedichten zelf. En toch vullen ze elkaar perfect aan. Net als de meestal
geslaagde en interessante verzen, slaan de illustraties ergens op en verwijzen
ze naar wat niet wordt gezegd. Greet Bilsen schrijft suggestief en ritmisch.
In 'Begin II' bijvoorbeeld: "Ergens begint het. Niemand weet waar./ Het
begin is je altijd één gedachte voor./ Zo ongeveer./ Het begin
heeft geen naam en geen kleur." Haar poëzie lijkt me erg geschikt
om aankomende lezers te initiëren in de dichtkunst: geen uitvoerige ontladingen
van pubersentimenten, maar authentiek klinkende, knap geformuleerde en haast
nuchtere observaties, zoals in 'De geboorte': "Wat was ik klein en verstandig!/
Wat kon ik verbijsterend bijna niks,/ maar wat deed ik dat enorm."
In
de bundel In de groei van je lach wordt dichter Ruud Osborne uitvoerig
bijgestaan door Annemie Berebrouck. Met soms spitsvondige collagetechnieken
licht Berebrouckx de, voor het toch wel jonge publiek althans, soms moeilijk
te begrijpen gedichten toe. Hier zijn de illustraties een stuk explicieter dan
de tekst, die een en ander in vergezochte en maniëristische beelden wil
vertellen. De verzen missen vaak ritme en vlotheid. Osborne speelt erg in op
wat tieners bezighoudt. De toelichting op de cover liegt er niet om: "Je
danst, je grient, je lacht, je rapt, je zapt, je bent verliefd, je wordt gepest,
je pa begrijpt je niet, de harde schijf in je hoofd crasht..." Liever wat
minder goed bedoeld, en wat beter en overtuigender gemaakt.
De
Nederlandse dichter Leendert Witvliet is een meester in natuurbeschouwing op
kindermaat. In zijn nieuwe bundel Over het water en onder de maan zijn
het ook weer die gedichten die de grootste indruk maken. In 'Boerenzwaluwen
in de avond', bijvoorbeeld, wordt de nostalgie om een voorbije zomer bijzonder
klankrijk opgeroepen: "De zwaluwen vliegen uren om de schuren/ en hun dromen
vol verlangen/ blijven in de bomen hangen" of in 'Onweersvogels': "en
licht valt uit de bomen". In dit fraai uitgegeven boekje vertellen de zwartwittekeningen
van Alexia Pnevmatikos een eigen intrigerend verhaal bij de gedichten. .Ze moeten
op hun beurt 'gelezen' worden. De bundel is wat ongelijk van kwaliteit; de vrij
anekdotische gedichten over een voorbije vakantie en het niemandsland tussen
toen en nu klinken wat saai en gewoontjes. Net als in vorige verzamelingen,
geeft Witvliet ook nu weer een mooie en eenvoudige poëtica mee: "Een
gedicht is alleen/ voor zichzelf geschreven,/ pas als je het leest/ als nieuw
en als bekend/ is het ineens voor jou." De evidentie zelve, maar goed geformuleerd
voor jonge literatuurontdekkers.
Voor
kinderen die net aan lezen toe zijn is er Een rijm in mijn oor van Riet
Wille. Als steeds speelt Wille hier ook met klank, rijm en ritme. Dat wil weleens
leuke en grappige versjes opleveren. Maar dit boekje moet het vooral hebben
van de meesterlijke illustraties van Geert Vervaeke. In haar typische, hoogst
originele, wat surrealistische stijl, waarbij tekeningen en collages van ouderwetse
prenten op ruitjespapier worden gecombineerd, maakte zij er een feest voor het
oog van. Steeds opnieuw valt er wat moois en verrassends te ontdekken.
De
leukste, grappigste en meest hartveroverende bundel van de voorbije maanden
is ongetwijfeld Superguppie van Edward van de Vendel. In eenenvijftig
korte gedichtjes verkent een kleine ik-verteller met verbaasde verwondering
zijn nabije omgeving. Van de Vendel slaagde er bijzonder goed in om de ontwapenende
kinderlijke logica geloofwaardig , geestig én met veel gevoel over te
brengen. Bovendien zitten de versjes erg goed in elkaar: ze klinken ritmisch
en vrolijk springerig, ze kloppen als een bus en de beelden zijn verrassend
en toegankelijk. Samen met de verteller bekijk je de wereld met nieuwe, frisse
ogen en merk je hoe bijzonder het gewone kan zijn. 'Zomer' bijvoorbeeld: "Eerst
was ik verbrand/ en toen ging ik vervellen./ Nu laat ik los van buiten./ Nu
zit ik te pellen./ Ik leg mezelf naast me neer/ in duizend stukjes huis./ De
zomer is een spelletje/ en ik puzzel me eruit." De mooie en verfrissende
zwarte schaduwillustraties van Fleur van der Weel (de nieuwe Fiep Westendorp,
lijkt ze wel) vullen een en ander perfect aan.
|
|