Toen
Annie M.G.Schmidt in mei 1995 overleed, noemde Herman de Coninck haar in De
Morgen niet alleen zijn eigen grootmoeder, maar ook "de oma van iedereen
die in de tweede helft van de twintigste eeuw Nederlands heeft leren lezen,
zoals Simon Carmiggelt Amsterdams bloedeigen opa was. Nederland heeft de prachtigste
grootouders ter wereld. Alleen deugen de kleinkinderen niet altijd."
De Coninck had de "dichteres voor volwassenen" pas laat ontdekt.
In de kleine bloemlezing Gedichten die in 1985 verscheen ter gelegenheid
van het veertigjarige bestaan van zijn uitgeverij wilde Geert Van Oorschot
per se gedichten van Annie M.G.Schmidt opnemen naast het werk van vijf andere
'serieuze' dichteressen (Eybers, Harmsen van Beek, Herzberg, Michaelis en
Vasalis). Vooral het gedicht 'Erwtjes' ging bij De Conincks toptien behoren.
"Een van de tien mooiste gedichten van de eeuw", noemde hij het.
En hij was niet de enige ontdekker, zo blijkt uit het boek Anna van
biografe Annejet van der Zijl.
Toen die bewuste bundel verscheen was Annie M.G.Schmidt
al 74. Het duurde tot dan voor ze de echte erkenning kreeg waar ze al die
tijd op had zitten hopen. Want dat wilde ze tenslotte zijn: een dichteres
of toneelauteur voor volwassenen, veel meer nog de de schrijfster van al die
"moetjes" op bestelling, zoals ze haar succesvolle schrijfsels noemde.
Het 'grote werk' wilde maar niet lukken. Annejet van der Zijl vertelt hoe
de schrijfster van bejubelde kinderboeken en versjes, musicals, cabaretteksten
en radio- en televisieseries tot in de jaren tachtig bleef koketteren met
een imago van het bescheiden en ondergewaardeerde schrijfstertje. De grote
zondebok was in Schmidts ogen ongetwijfeld Adriaan Morriën geweest, die
in de jaren zestig een weinig juichende recensie over haar gedichten had geschreven
en haar hopeloos had ontmoedigd om ermee door te gaan. "Juist vanuit
de hoek van waaruit Annie in 1968 werkelijk onbarmhartig onder vuur genomen
was, de progressieve intellectuele goegemeente", schrijft Van der Zijl,
"klonk nu (in 1985, AL) het hardst de roep om haar literaire rehabilitatie."
Er is nog meer verrassends te lezen in Anna. Van
der Zijl onthult in haar bijzonder onderhoudende en boeiend geschreven biografie
heel wat nieuwe feiten uit het leven van 'de echte Koningin van Nederland'
en portreteert een vrouw en schrijfster die ikzelf althans nog niet kende.
Dat kon doordat ze toegang kreeg tot de persoonlijke briefwisseling van Annie
M.G.Schmidt. Die brieven zaten in een metalen kist, zo blijkt, die Annies
zoon Flip van Duijn op zijn zoektocht naar de ring van zijn moeder terugvond.
Joke Linders moest het voor haar boek Doe nooit wat je moeder zegt
(Querido, 1999) zonder die onschatbare informatie stellen. Ze concentreerde
zich dan ook in hoofdzaak op het schrijverschap. In Wacht maar tot ik dood
ben (Theater Instituut Nederland/Strengholt, 2000) van Parool-journalist
Hans Vogel wordt een fascinerend beeld opgehangen van Schmidts theaterwerk.
Annejet van der Zijl koos bewust voor een verhalende aanpak, in de Angelsaksische
traditie. Geen academische benadering dus, maar een vlot lezend literair-journalistiek
relaas over een bijzonder leven, waarin voortdurend de link wordt gelegd naar
het werk van de schrijfster en naar de historische en socio-culturele context
van bijna een eeuw. Ze doorploegde archieven, brieven, interviews en artikelen
en beluisterde de verhalen van nog levende tijdgenoten en vrienden. Er wordt
druk geciteerd in dit boek, maar die citaten doen er ook telkens toe.
Drie
grote perioden uit Schmidts leven maken de structuur van Anna uit.
In 'Zus' leren we de jonge Annie kennen, die een wat duf bestaan leidde als
domineesdochter in het Zeeuwse Kapelle. Een moedeloze, uitgebluste en afzijdige
vader en een overbezorgde, bedillerige moede in een kil huwelijk, een koud,
ongezellig huis en een weinig opwindende dorpse gemeenschap tegen de achtergrond
van de Eerste Wereldoorlog waren haar beklemmende biotoop. Annie zocht haar
toevlucht in lezen en schrijven. Toen al, en dat zou haar hele leven zo blijven,
had Annie de obsessionele behoefte om 'erbij te horen' en schaamde ze zich
hartgrondig over wie ze was. Met haar weinig aantrekkelijke postuur en uiterlijk
voelde ze zich een buitenstaander. Ze ging zelfs plat praten om opgenomen
te worden in de dorpse kinderwereld. "Het is afschuwelijk om te verschillen
van schoolgenootjes. De grootste conformisten zijn kinderen", zei ze
later. Intussen projecteerde Annies moeder Truida haar eigen ontevredenheid
en frustraties over een mislukt bestaan op haar dochter. Ze droomde van een
succesrijke literaire carrière voor Annie en stuurde aanhoudend versjes
van het jonge talent naar tijdschriften en zelfs naar Willem Kloos, die "waarachtige
aanleg" vermoedde. Vanaf haar negentiende ging de wereld er anders uitzien:
Annie werd 'wuft' en had affaires: eerst met een getrouwde piloot, later met
vrienden van haar broer, meestal oudere mannen. Ze onderging twee keer een
abortus. Intussen volgde ze een studie notariaat in Den Haag. Die opleiding
vond ze verschrikkelijk maar de "feessies en de sex" lagen haar
beter. Na een periode in Hannover bij de zusters von Levetzow (volgens Van
der Zijl vooral een plezierreisje, en niet, zoals Schmidt vaak beweerde als
uitsloverige au pair; een typisch voorbeeld van Annies Lust zu fabulieren)
begon ze haar bibliotheekcarrière, eerst in Middelburg, later in Schiedam,
Vlaardingen, Vlissingen, Den Haag en Amsterdam. Uit de drukke briefwisseling
die ze al die jaren met haar moeder voerde ("twee tot drie keer per week
ettelijke kantjes vol") blijkt haar verbazende loyautiteit tegenover
de vrouw die onstuitbaar doorging met het regelen van het leven van haar dochter.
"Ik had een veel te grote binding met m'n moeder", zei ze in een
interview in Vrij Nederland. "Een veel te grote identificatie
met m'n moeder. En als je moeder je tegen je vader probeert op te zetten is
dat wat je eigen liefdesrelaties bederft." En met die liefde wilde het
maar niet lukken. "Als ik een vriendje had kreeg ik meteen de neiging
om aan hem te gaan goedmaken wat mijn moeder aan mijn vader had misdaan. Zorgen.
Heel goed zorgen voor iemand." Twee door haar moeder via een advertentie
in de NRC gearrangeerde relaties liepen spaak. Annie zag er op haar
dertigste behoorlijk ouwelijk en niet meteen aantrekkelijk uit. Schaamte,
dit keer over afgewezen liefdes, stak weer de kop op. In de buitenwereld stonden
de zaken er al niet veel rianter voor. De Tweede Wereldoorlog hield Nederland
in zijn greep. Annie stortte zich, zo goed en zo kwaad al dat kon, op haar
werk als bibliothecaresse in Amsterdam en in het gebombardeerde Vlissingen.
Haar rol als koerierster en andere ondergrondse activiteiten, zoals Schmidt
die wel eens vaker in de verf zette, bekijkt Annejet van der Zijl met enige
scepsis. Annie had een behoorlijk zin voor drama. Van alles maakte ze wel
een verhaal, zo blijkt. En niet alles wat ze vertelde was ook waar, al bleef
ze altijd het tegendeel beweren wanneer ze het over haar schrijverschap had,
onder meer met haar bekende en vaak geciteerde uitspraak: "Het moet waar
zijn en nergens gelogen."
Deel twee, 'Anna', beschrijft de jaren 1946 to 1981. Nederland
herstelt langzaam van een zware oorlogstijd. Alles kan weer en ook voor Annie
gaan plots deuren open. Het Parool had zich tijdens de oorlog als verzetskrant
in de illegaliteit staande gehouden en kwam in 1945 met een jonge, enthousiaste
en uiterst getalenteerde redactie naar buiten. Annie werd door een vriendin
voorgedragen als documentaliste. "Dat schuwe en verlegen mevrouwtje"
liep er aanvankelijk als een schichtig konijn rond, in blinde bewondering
voor grootheden als Carmiggelt en hoofdredacteur Van Heuven Goedhart en voor
de blitse levensstijl van haar collega's. Al snel kwam haar schrijverstalent
aan de oppervlakte: eerst bij toeval ontdekt naar aanleiding van een personeelsfeestje
waarvoor ze liedjesteksten schreef die de hele redactie met verstomming sloegen.
Het snel geïmproviseerde gelegenheidscabaretgroepje groeide algauw uit
tot het succesvolle journalistencabaret De Inktvis. Net als tijdens haar kinderjaren
wilde Annie er weer ontzettend graag 'bijhoren'. En dat lukte. Haar provinciale
tijd was voorgoed voorbij. "... ik was iemand die vanuit een krocht in
het daglicht kruipt - zo was het voor mij toen ik er ook bijhoorde",
zei ze later. "Toen begon dat; het mossige ging weg. Er begon iets te
botten." En het bleef niet bij botten. In dit tweede deel vertelt Annejet
van der Zijl hoe A.M.G. Schmidt de beroemdheid werd die ze nog steeds is.
Over de columns in Het Parool, over Het schaap Veronica, de
succesvolle kinderversjes en de legendarische Jip en Janneke, de musicals
met Harry Bannink en later met Conny Stuart, de radioreeksen en de televisieseries.
Van de Zijl vertelt boeiend over de hele Nederlandse artistieke incrowd door
al die jaren heen. Het werd een eindeloze reeks van successen, maar het serieuze
theaterwerk werd (net als haar volwassen poëzie) een van haar nooit vervulde
grote ambities. Ze werd aanbeden door de gewone Nederlander en door het jonge
volkje en wisselend op handen gedragen door de 'serieuze' literatoren. Het
werd een verhaal van 'in' en even 'out', naargelang de heersende tijdsgeest,
met een langdurige periode van 'out en oud' in de jaren zestig wegens een
dwingende feministische sfeer die Annie niet lag. Maar het werd even goed
het verhaal van een passionele liefde voor Dick van Duijn, die ze toevallig
had ontmoet. Jarenlang bleef het bij een stormachtige driehoeksverhouding,
waarin Dicks Duitse vrouw een rol bleef spelen. Schmidt kreeg een kind en
leefde meer dan dertig jaar met haar man samen. Uit de vele brieven die ze
elkaar schreven distilleerde Annejet van der Zijl een heel menselijk en herkenbaar
verhaal. Annie moest constant schipperen tussen de vele opdrachten en een
bedaard gezinsleven dat niet echt aan haar was besteed. Bovendien was de nuchtere
en intellectuele chemicus die Dick van Duijn was, niet echt opgezet met de
populaire wending in Annies werk. "Ordinair volksvermaak" vond hij
het, waar zijn vriendin, inmiddels tot nationaal bezit uitgegroeid, zich mee
inliet. 'Annie M.G. Schmidt' werd in de familiekring een scheldwoord voor
'die kapsoneslijder', voor dat 'lammetje met een gifklier', voor de 'Anna'
waar hij ooit verliefd op werd. Annie had bovendien een onstuitbare drang
om zich te bewijzen, om zich in 'het wereldje' te begeven en om te behagen.
En dat viel moeilijk te combineren met de verwachtingen van een sombere, wat
verwende levensgezel, die zich steeds meer ging opsluiten. Die somberte en
de verbanning naar de Franse Provence of het huis in Berkel werden naar het
eind van zijn leven almaar moeilijker om dragen voor Annie. Ze beklaagde er
zich vaak over en verhulde haar irritatie niet. Er bleef tenslotte maar weinig
over van wat ooit als een stormachtige verliefdheid was begonnen. In 1981
maakte Dick met een overdosis en met consent van Annie een einde aan zijn
leven. Toch zou Schmidt achteraf met veel liefde en genegenheid aan haar tijd
met Dick terugdenken. "... ik weet het wel heel zeker: een mens redt
het alleen maar als er een andere mens is die van hem houdt." Na zijn
dood schreef ze niets meer van betekenis. Met Dick was ze haar 'ijkpunt' kwijt.
In
het derde deel, 'Annie', schetst Van der Zijl de laatste vijftien jaren van
een lang leven. Na een depressieve periode neemt Annie de draad weer op en
begint ze aan wat haar glorietijd zou worden. Ze krijgt de ene prestigieuze
prijs na de andere en wordt op haar oude dag uiteindelijk nog de lieveling
van de 'hoofdstedelijke intelligentsia'. Ze geeft flamboyante interviews weg
en is niet meer van het scherm te krijgen. Ze bouwt een nieuwe vriendenkring
op (de zieke Renate Rubinstein vormde met haar het legendarische duo van 'de
blinde en de lamme') en ze haalt oude banden weer aan. Het leven was haar
al die jaren goed gezind. Schrijven is er nauwelijks nog bij. Op 21 mei, in
de vroege ochtend, neemt Annie M.G. Schmidt, oud en moe en bijna blind, een
overdosis pillen, dezelfde als die van Dick.
Annejet van der Zijl schreef een ontroerend en zeer menselijk
portret. Ze bracht de figuur van Annie M.G. Schmidt terug tot geloofwaardige
proporties en doorprikte daarbij op elegante wijze de mythe die de schrijfster
voor een stuk zelf rond haar persoon had gecreëerd. Annie was meer dan
rebels, baldadig, grappig, virtuoos en de eeuwige pleitbezorgster van de collectieve
gezelligheid. Ze was ook onzeker, bang, venijnig, driftig, behaagziek en kwetsbaar
en ze bleef, ondanks haar gedurfde uitspraken, heel haar leven binnen de veilige
perken van de welvoeglijkheid. En daar zegt het grafschrift dat ze ooit voor
zichzelf bedacht wel wat over: "Hier ligt Annies geraamte, ze stierf
van schaamte."
Annejet van der Zijl
Anna. Het leven van Annie M.G.Schmidt
Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam,
400 p., € 29,90.