Heiligt de doelgroep de middelen?

In romans voor adolescenten is het thema van de jeugdboekenweek, 'Jij en ik', volop aan de orde. Een druk beoefend genre, overigens, jongerenromans. Elke uitgeverij heeft wel een speciale reeks voor die puberende 'doelgroep'. En daar wil wel eens onzin tussenzitten.

Schrijvers met 'doelgroepen' in het achterhoofd heb ik altijd wat verdacht gevonden. Volwassen auteurs zitten ook niet meteen in het bijzonder voor menopauzerende dames of voor gestreste managers te schrijven. Voor de jeugd moet dat dus wel, zo'n specifiek lezerspubliek voor ogen, zo blijkt, ook al kun je bezwaarlijk elke mens tussen 13 en 17 tot één soort gaan herleiden. Dat levert dan wel eens erg opgeklopte en articiële schrijfsels op, slechts zelden genietbaar voor een volwassen lezer en dat laatste is toch wel, wat mij betreft althans, een interessant ijkpunt.
   In haar lezing ter gelegenheid van de uitreiking van de Nederlandse Woutertje Pieterse-prijs aan Guus Kuijer, op 6 maart, had Charlotte Mutsaerts het over 'Het wezen van goede kinderboeken'. Ze maakte een onderscheid tussen "mooie leesboeken, lelijke leesboeken en boeken daartussenin". Een weinig originele uitspraak, op het eerste gezicht. Maar ze ging door: "Mooi = vanuit een brandende aandrift door een groot talent geschreven. Lelijk = vanuit een bedachte aandrift door een klein talent geschreven. Mooie leesboeken noemen wij literatuur (...) Het maakt ook niet uit of het betreffende boek wordt toegejuicht door volwassenen, door kinderen of door allebei." Nu lijkt het soort aandrift van waaruit adolescentenromans worden gemaakt nogal wisselend. Te vaak van het bedachte soort, zelden van het brandende, meestal nogal smeulend.
   In de jongerenboeken van de voorbije maanden zijn vooral vrouwelijke helden aan het woord. Gekwelde jonge meisjes vaak, moeizaam op zoek naar wie ze zijn, steevast een diep bewaard geheim meezeulend, dat in de loop van het verhaal door welwillende omstanders, begrijpende therapeuten of het obligate vriendje wordt ontrafeld. Een dankbaar stramien, want spanning én 'lezersbinding' gegarandeerd; na driehonderd bladzijden wil je wel eens weten wat er eigenlijk mis was. Nog een ingenieuze compositorische truc zoals heden en verleden of droom en werkelijkheid in een verschillende print of alternerende vertelperspectieven erbovenop en het wordt allemaal nog 'literair' op de koop toe.
   De moedervlek (Clavis) van Kristien Dieltiens is zo'n wijdlopig en voorspelbaar verhaal over incest en een tergend langzaam genezingsproces met een erg gekunstelde muzikale 'omlijsting'. In Steltlopers (Clavis) van Vera Delava gaat de heldin gebukt onder schuldgevoelens over de dood van haar moeder. De ware toedracht op het eind is weinig relevant voor wat eraan voorafging. De roman doet eerder dienst als vehikel voor het oeverloze geëpateer met de eigen culturele bagage van de schrijfster, zo lijkt het. Allebei erg bedacht, dus.

Op kotMarita De Sterck maakte van schrijven een haast fulltime bezigheid. Ze geeft overigens ook schrijfcursussen, tot in Zuid-Afrika toe. Ze kent haar vak. En dat merk je alweer in haar nieuwste roman. Op kot vertelt in vijftig korte episodes over het wel en wee van zes kotgenoten in een universiteitsstad. Nina arriveert als een schichtig, wereldvreemd eerstejaarsstudentje in het oude huis en betrekt er het goedkoopste, smakeloos ingerichte souterrainkamertje, waarvan het raam alleen maar uitzicht geeft op halve voorbijlopende benen. "Daar zijn kosten aan", mijmert het sprekende huis-met-kennis-van-zaken. En dat blijkt algauw te kloppen. Nina doet vreemd: ze stuurt eindeloze brieven naar haar zus Luna (die overigens nooit worden verstuurd), ze heeft alles dubbel in haar toilettas zitten, ze hangt altijd een handdoek voor de spiegel, heeft een weerzin voor al wat vlees is, is allergisch voor eieren met dubbele dooiers en roept de anderen wakker met haar angstdromen over water, zwemmen en veel maan. Meteen al stelt ze een eerste daad van verzet tegen haar overbeschermende en hygiënische moeder: ze koopt een rat en een kooitje. Daarmee is haar nieuwe bestaan een feit en zijn ook de lijnen uitgezet voor de roman.
   Haar raadselachtige gedrag krijgt mondjesmaat een verklaring naar het eind en het rattenthema wordt een rode draad door het boek. Nina had, zo blijkt, een doodgeboren tweelingzusje. Schuldgevoelens en gemis aan affectie van een moeder die niet tegelijk kon rouwen en gelukkig zijn, en al het onbespreekbare en dus verzwegen leed tot gevolg, breken haar zuur op, nu ze voor het eerst op eigen benen staat. Een en ander komt tot explosie wanneer ratje jongen krijgt en het zielenpootje van het nest verstoot. Nina wil het beestje koste wat het kost in leven houden en stort in elkaar wanneer dat niet lukt. Haar vijf kotgenoten slagen er met veel vriendschap in haar langzaam maar zeker weer overeind te krijgen. Een andere studierichting, een ontluikende relatie, een efficiënte therapeute en toenadering op het thuisfront scheppen nieuwe perspectieven.
   De roman zit bijna perfect in elkaar en is met vakmanschap geschreven. Het baldadige studentenleven, de gore keuken en de stinkende badkamer, de meisjesvriendschappen, het is allemaal geloofwaardig beschreven. En toch. Het lijkt me allemaal wat te bedacht en te bestudeerd. De kotmaten studeren precies wat het verhaal nodig heeft: de notoire versierder Bo is als bioloog uiteraard met rattenexperimenten bezig. David heeft voor alles een antropologische verklaring, alternatieve Judith zorgt voor de artistieke verwerking van Nina's probleem, wijze Karim is psycholoog van dienst en Laura houdt de boel luchtig met haar vrolijke gekwek. Ook de rattensymboliek is erg nadrukkelijk in het boek verweven. De jofelheid in het clubje die De Sterck wil opvoeren klinkt wel eens geforceerd en het eindeloze geklets gaat ten slotte enerveren. Keurig afgewerkt allemaal, ongetwijfeld, maar ik mis enige meeslepende weidsheid en echte emotionaliteit in dit wat benepen en rationeel geconcipieerde verhaal.

Yaka MamaMeer lucht is er te vinden in Yaka Mama van Anna Coudenys. Een echt Belgisch boek is het, over de zes maanden, van december 1959 tot 30 juni 1960, voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Belgisch Kongo. Met veel zin voor observatie beschrijft Coudenys het leven van een heterogeen groepje kolonialen en Leopoldstad, die met lede ogen en met ongeloof het eind van hun koninkrijk zien naderen. De loodzware vochtige hitte, de luie terrasjes op de Boulevard, het eeuwige gezeur van de dames over de boys, de kleuren en geuren van de tropen, de uitstapjes naar de Lac, de tergende migraines, de intriges tussen de blanken, het geeft een overtuigend beeld van een verdwenen tijdperk.
   Het relaas wordt anekdotisch, zonder historische uitleggerigheid, gedaan vanuit het standpunt van de veertienjarige Christine, een wat wereldvreemd enig dochtertje van een typisch Belgisch stel. Haar mopperige vader is "pennenlikker", zit zijn ambtenarentijd uit, voortdurend hopend op promotie, en heeft weinig hoogte van wat er in de brousse gebeurt. Haar moeder heeft, naar eigen zeggen, "een zwarte ziel", verknocht als ze is aan het Afrikaanse leven en aan haar boy Benoît. En dan zijn er ook Vera en Jef en hun kinderen, die dan weer de idealistische avonturiers in de vroegere kolonie vertegenwoordigen in het verhaal. Zij hebben contact met de zwarten en kennen hun gewoonten en gevoeligheden. Hun dochtertje Magda, Christines alom bewonderde en door haar benijde vriendinnetje, verdrinkt tijdens een zwempartij, maar blijft in het boek als toetssteen voor de onzekere Christine aanwezig.
   Coudenys bouwt ongemerkt de spanning op: ze evoceert de toenemende vijandigheid in de zwarte wijken, de baldadige feestvreugde en het degenererende officiële apparaat, de gesprekken over inpakken en wegwezen voor het te laat is. Ze laat de rollen langzaam maar zeker kantelen. Wanneer dan de indépendance een feit wordt en Leo een vogelvrije stad is geworden vol dronken en muitende zwarte soldaten, is de chaos compleet. De gruwelen tegen de blanken worden met veel pudeur, zonder sensatiezucht gesuggereerd. Door het gekozen perspectief komt de hele toestand nog verwarrender over. Yaka Mama is een boeiend en sfeervol boek. De plot zit soms wat slordig in elkaar, maar personages en gebeurtenissen worden nuchter en afstandelijk en geloofwaardig tegelijk neergezet.

Een dubbel vuurtekenMet Een dubbel vuurteken begeeft Gerda van Erkel zich niet op onbekend terrein. Als therapeute kent ze de besognes en de groeipijnen van jongelui door en door, en daar schreef ze al een aantal psychologische romans over. Dit keer situeert ze haar verhaal in Japan in de jaren zestig, en die keuze geeft haar boek meer ruimte en armslag mee dan haar vorige. Over Saya gaat het hier, enige dochter van de stadse Etsuko en de boer Hisao. Door haar huwelijk brak Etsuko met haar familie en ook in het traditionele dorp waar ze terechtkomt, wordt ze argwanend bekeken. Saya werd geboren in het jaar van het dubbel vuurteken, wat alleen maar ongeluk kan brengen. Na de dood van haar vader raken moeder en dochter geïsoleerd in het vijandige dorp. Saya belandt in Kyoto, eerst bij haar grootvader, later bij haar moderne tante en oom.
   Het boek vertelt over het dilemma van Saya: kiezen voor het oude Japan met alle dwingende tradities en onvrijheden, of toch liever de oprukkende verwesterlijking met cola en jeans in plaats van ikebana, theeceremonies en kimono's als symbolen voor een levensvisie gedomineerd door het oude geloof. Een verscheurende keuze wordt het, voor een meisje dat zich altijd schuldig heeft gevoeld aan alle ellende die haar omgeving overkomt. Een dubbel vuurteken geeft een interessant beeld van de oude en de nieuwe Japanse cultuur en geeft in een sobere en overtuigende stijl het groeiproces van een jong meisje weer. Het boek lijdt wel aan al te uitvoerige uitweidingen om de lezer te initiëren in de Japanse geschiedenis, godsdienst en legenden. Ook de eindeloze gesprekken van de vereenzaamde Saya met haar pop en het al te nadrukkelijke thema van de bevrijdende butohdans gaan wel eens erg bedacht therapeutisch klinken.

Annemie Leysen


Marita de Sterck
Op kot
Querido, 197 p., € 12,50.
vanaf 15 jaar.

Anna Coudenys
Yaka Mama
Davidsfonds/Infodok, 223 p., € 14,95.
vanaf 15 jaar.


Gerda van Erkel
Een dubbel vuurteken
Davidsfonds/Infodok, 302 p., € 14,95.
vanaf 13 jaar.


Terug Copyright ©  De  Morgen                     19 maart 2003.