Lichtvoetige treurnis
Het
dierenbos van Toon Tellegen is voor de trouwe lezers van de dierenverhalen
die er zich afspelen een vertrouwde en geliefde plek geworden. Er wordt
in hoofdzaak gefeest en gemijmerd. De lijster zingt steevast in de top
van de populier, de olifant komt gezellig op bezoek in de schelp van de
oester, de mier en de eekhoorn voeren lange gesprekken en kijken vervolgens
naar de ondergaande zon, brieven worden door de wind bezorgd en het water
van de rivier glinstert.
Op een klein, voorbijgaand incident na kabbelt het leven
er rustig voort. Toon Tellegen vond met die verhalen een nieuw, hoogst
origineel genre uit en schiep een universum met eigen wetmatigheden: van
elke diersoort is er maar een, maten en gewichten zijn niet van tel, alles
is mogelijk, de tijd bestaat niet, de dieren zitten niet vast aan een of
andere biotoop...
Protagonisten zijn de eekhoorn, stille toeverlaat voor
iedereen en erg beschouwend van aard, en de verstandige mier, die meer
weet dan wie dan ook en dan hem zelf soms lief is.
Weemoedige en tobberige vrolijkheid overheerst. De sfeer
blijft meestal vriendelijk, meningsverschillen worden snel opgelost. Elk
verhaal staat op zich en vertoont een soortgelijke structuur. Alle dieren
zijn echte taalfilosofen; ze piekeren aanhoudend over betekenis en draagwijdte
van woorden en begrippen die zich plots aandienen. Uitgesproken karaktertrekken
hadden de personages doorgaans niet in de eerste bundels.
In de meer recente verhalen geeft Tellegen zijn dieren
stilaan een eigen identiteit mee, die vaak alles te maken heeft met de
fysieke eigenschappen van hun soort. De krekel bijvoorbeeld tsjirpt erop
los en maakt, geheel volgens zijn geaardheid, vrolijke sprongetjes. Dat
hij niet weet wat 'nu' is, baart hem in Misschien wisten zij alles
(de verzamelbundel dierenverhalen) niet de minste zorgen. Hooguit vraagt
hij zich een enkele keer af waar zijn gevoel zich zou kunnen bevinden.
Dat blijkt dan, nadat hij een en ander binnenstebuiten heeft gekeerd, onzichtbaar.
In de nieuwe roman van Toon Tellegen, De genezing van
de krekel, wordt uitgerekend die opgewekte figuur plotseling, op een
ochtend in het begin van de zomer, overvallen door een zwaar, dof, grauw
en groot, 'onwrikbaar' gevoel. Overleg met de mier, die alles weet van
gevoelens, leert hem dat het somberheid is. In 51 korte, dit keer samenhangende
hoofdstukken worden alle stadia van de diepe depressie van de krekel beschreven.
Het sombere gevoel gaat algauw een eigen leven leiden, wordt zelfs een
macaber personage met een eigen, hoogst onaangenaam karakter.
Het gaat te keer in het hoofd van de krekel: het klopt
tegen de zijwand, het zaagt en boort, het zit als een rotsblok vast of
slingert heen en weer, het dwingt de gedachten van de krekel en maakt ze
inktzwart, het fluit, trommelt of blaast schril op een blikken hoorn. De
vragen en de wanhopige brief die de krekel tot het gevoel richt,
omdat hij zich steeds meer 'gehavend en verloren' gaat voelen, maken de
somberte alleen maar woedender. Aanvankelijk reageren de bosbewoners met
ongeloof. "Anders fladderde of vloog hij altijd, of liep hij met zwierige
passen. Anders heeft hij altijd haast, dacht de schildpad. Vrolijke haast.
Nu sjokte de krekel en keek naar de grond."
Tellegen analyseert met kennis van zaken het hele proces van treurigheid.
Verbijsterd over wat hem overkomt gaat de zieke krekel eerst nog een aantal
dieren opzoeken die wat van somberheid kennen. De tor, bijvoorbeeld, is
zelf altijd somber geweest en wil dat ook zo houden.
Bij een kopje zwarte thee vertelt hij de krekel "allerlei
bijzonderheden over sombere gevoelens". De bordjes aan de muren van de
tor liegen er niet om: "Somber is groot", "Verder is er niets", "Eens somber..."
en "Als je nooit somber bent ben je het pas echt". Hij adviseert de krekel
gewoon de moed op te geven. Maar hoe moet dat dan weer? Bij de uil kijkt
hij een instructief boek vol somberheden in: sombere verjaardagen, sombere
suiker...
Stilaan sukkelt de krekel in een toestand van totale inertie,
onverschilligheid en isolement. Hij graaft zich in, in een kuil naast zijn
huis, een muts over zijn hoofd. De dieren raken gewend aan de nieuwe ontwikkelingen.
Eerst noemen ze hem nog 'de sombere krekel', maar dat epitheton laten ze
vallen, want wie spreekt er nog over de 'langzame' slak? De reacties van
de omgeving zijn erg herkenbaar: onbegrip, afgunst, nieuwsgierigheid en
ongeloof, maar ook solidariteit en diep medelijden. Zo is de houtspint
nijdig omdat hij zelf nooit iets is. De slak schept op over zijn eigen
veel grotere somberte: "Ik ben alles meer dan iedereen." Van de mol en
de aardworm krijgt de krekel een felicitatiebrief; ondanks al hun gesprekken
"over zwaarmoedig jammeren, leedwezen en onheil" was het hun nooit gelukt.
De gewiekste salamander ziet een gat in de markt en zet een handeltje op
in somberheden. Aan de zwaan verkoopt hij 'zeldzame, ingetogen somberheid'.
De veenmol hoopt in een brief dat de krekel zijn verjaardag zal komen opsomberen
en dat hij hem zal teleurstellen. De dieren ondernemen solidariteitsacties
voor hun neerslachtige vriend. Ze laten zich eensgezind door somberte overvallen;
het wordt heel even een droefgeestige en mismoedige middag. Of ze organiseren
een feest tegen somberheid, vol liederen over de zomer en het kabbelen
van de rivier en vol gejuich, zomaar, zonder reden.
Maar vergeefs: "De krekel zat in het midden achter een
grote tafel. In zijn hoofd zat het sombere gevoel op een ijzeren troon
en schreeuwde bevelen die onverstaanbaar waren." De eekhoorn blijft met
zijn bescheiden aanwezigheid de belangrijkste steun in bange dagen. Een
geheimzinnige rode brief, lessen in beter worden van de mus en een drastische
interventie van de boktor leiden langzaam naar de genezing. De eekhoorn
bevrijdt de krekel van het koude glibberige gevoel en stopt het veilig
onder de grond. Er wordt weer getsjirpt en gesprongen.
Tellegen bouwde een tweede verhaallijn in over het obsessieve
klimmen en vallen van de olifant. Die probeerde in eerdere verhalen al
zijn logheid en de zwaartekracht te overstijgen door bomen te beklimmen.
In dit boek wordt die drang een rode draad. Het eindeloze en onvervulbare
verlangen om de wereld van alledag en zichzelf te transcenderen loopt parallel
met de toenemende neerslachtigheid van de krekel. Een ingenieuze ingreep
die alweer een ander ziektebeeld moet illustreren. "Bomen zijn ingewikkeld
en onontkoombaar", dat moet de olifant gelaten concluderen.
Tellegen suggereert nog meer psychiatrische aandoeningen
in zijn boek. Met de slak loop het goed mis. Hij loop er ontredderd, bleek
en verwilderd bij, na een vlaag van hysterische euforie die hem tot alles
in staat stelt: klimmen en zwemmen, vliegen en krassen. De mier, altijd
al een zwijgende tobber, wordt in het laatste hoofdstuk overmand door herinneringen
en verdwijnt zuchtend en ongemerkt in de verte over de bevroren rivier.
De genezing van de krekel is een prachtig en ontroerend
verhaal over de kronkels en de kwetsbaarheid van de (menselijke) psyche.
Toon Tellegen dringt hier dieper dan ooit tevoren zijn vertrouwde dierenbos
binnen om in zijn eigen onnavolgbare idioom met genereuze mildheid nevelige
sluiers op te lichten.
Annemie Leysen
Toon Tellegen, De genezing van de krekel, Querido.
Copyright ©
8 april 1999.