Boze wereld
De
man op de kraan is een verhalenbundel die de Duitse schrijver en tekenaar
Reiner Zimnik in 1981 schreef. Hij is sindsdien in vele talen vertaald
- pas dit jaar ook in het Nederlands. De originele tekeningen bleven gelukkig
ook behouden.
Zimnik schrijft eigenzinnige sprookjes met boodschappen. Daarin komen
enkele thema's steeds terug: de slechtheid van de mens ( tegen de medemens
en vooral de dieren), de angst voor massa's en de wilskracht van het individu.
Ze spelen zich af in een onbepaalde tijd in het verleden, toen de dieren
nog spraken, en circussen nog in trek waren.
Vaak speelt een dier de hoofdrol: een circuspaard, een brultijger of
een beer. Het paard en de tijger moeten boeten voor hun ijdelheid. Ze willen
hun bekrompen wereldje uit en op avontuur. Voor die misplaatste trots worden
ze zwaar beproefd. Ze komen allebei bij een bende rovers terecht die hen
misbruiken. Eenmaal aan de klauwen van de zevenkoppige bende (domme, op
geld beluste struikrovers met een sluwe baas) ontsnapt, willen ze alleen
maar naar huis terug. Uitgemergeld en een illusie armer belande ze weer
aan het begin, en beseffen ze wat geluk is. Eén lesje moeten de
arme jonge lezers hieruit leren: daarbuiten is een boze, boze wereld, en
ook al heb je het thuis niet altijd naar je zin, beter kan echt niet.
De beer in het verhaal 'De beer en de mensen' vergaat het al net zo. Hij
leeft gelukkig naast zijn goede vrienden de berenman en de kippenman, twee
goeïge zwervers die hun centen verdienen door hem kunstjes te laten
doen. Uitgerekend dit drietal, dat geen vlieg kwaad doet, moet zich weren
tegen de domme vijandigheid van hun medemensen en -dieren. Als de berenman
op een dag zijn laatste adem uitblaast, is de beer alleen. Hij wordt verkocht
aan zigeuners, en weer vrijgelaten door een kleine jongen. "Je moet goed
begrijpen dat beren niet geboren zijn om aan een ketting achter een wagen
aan te sjokken," zegt de jongen als hij de ketting losmaakt. Hij wijst
hem de weg naar de bossen, waar andere beren leven. Maar ook daar is de
beer een immigrant waar de anderen niets van willen weten.
Ook
het beroemde titelverhaal 'De man op de kraan' vertelt over uitgestotenen
en vreemdelingen. De kraanman leeft gelukkig en trots op zijn gloednieuwe
kraan, tot er oorlog uitbreekt. De mensen trekken weg en hij is werkloos.
Water rukt op en overstroomt het land. De kraan staat te roesten in het
water, en de kraanman voelt zich heel alleen. Via boodschappen in flessen
(twee brieven per jaar) houdt hij contact met de man met het aardappelveld.
Gelukkig komt na een tijdje een arend hem gezelschap houden. Als het water
wegtrekt, de mensen terugkomen en de stad weer opbouwen, herleeft de kraanman
ook. Hij is intussen oud geworden, en moet op een dag van zijn kraan af.
Heel licht gaat Zimnik daaroverheen: "Toen hij met beide benen op de grond
stond, merkte hij dat hij van de aarde vervreemd was." Zimnik beschrijft
het leven op de kraan heel mooi en tastbaar: het zingen van het ijzer in
de wind, de angst voor het oprukkende roest en het eeuwige staren naar
de einder.
Zimnik houdt van grapjes, lichte schopjes tegen de maatschappij. Zoals
in het laatste verhaal, 'De ballade van Augustus en de locomotieven'. Een
stuntman in een circus wordt, wegens zijn kracht, door iedereen gemeden.
Op een dag wil een vogeltje een nest bouwen tussen zijn twee kolenschoppen
van handen, die wel knotsige boomstammen lijken. De krachtpatser wordt
overweldigd door emoties en liefde, en weet plots zijn kracht wel te doseren.
Hij krijgt een voorliefde voor alles wat klein en fijn is en kan hard en
zacht uit elkaar houden. Met Augustus verandert de hele wereld: "Botteriken,
die gewend waren elke avond in hun dronkenschap hun vrouw te slaan, brachten
bloemen mee naar huis. Militairen, juristen en draglinemachinisten overtroffen
elkaar in beleefdheid. Zelfs mensen met verwerpelijke praktijken, zoals
struikrovers, dieven en grondspeculanten, beterden hun leven en gaven de
helft van hun buit aan de armen." Het parodiërende cynisme van Zimnik
is nooit veraf.
De
Nederlandse Pamela Koevoets maakt met De buurman van drie hoog haar
debuut als kinderboekenschrijfster. Het boek speelt zich af in de jaren
vijftig, toen cola nog een luxe was en een wasmachine hèt streefdoel
van de moderne vrouw. We krijgen beelden uit het leven van een gewoon gezin
met twee kinderen dat in een flatgebouw in het hartje van Amsterdam woont.
De kinderen houden zich bezig met voor de hedendaagse jeugd allicht archaïsche
hobby's, zoals rupsen verzamelen in een jampot. De lezer dringt ook door
tot de gedachten van de kinderen en stuit op het verlangen om wat van de
wereld te zien en te begrijpen. De kinderen kijken op naar grote helden,
zoals de Amerikanen en de iets oudere hippe meisjes. De Bijenkorf is nog
nieuw en chic, het leven is nog besloten, simpel, veilig en bekrompen.
Vader werkt op zee, moeder en opoe vormen de ouders van het gezin.
Het verhaal wordt verbrokkeld verteld, er vallen soms grote hiaten
in de tijd. Koevoets schuwt de emoties niet, het afscheid van opoe en het
gemis van de vaak afwezige vader wordt breed uitgemeten. Tegelijk wil ze
vlot schrijven, maar soms verzandt die vlotheid in slordige, te cryptische
zinnen. Ook de spanning in het verhaal laat het soms afweten. Toch kun
je niet zomaar om dit debuut heen. Koevoets weet de dingen hier en daar
erg mooi te verwoorden: "De pleister was reusachtig en smerig roze en hij
jeukte. Achter het onding zat haar rechteroog. Het goede oog. Dat mocht
een tijdje niks zien om het andere oog beter zijn best te laten doen. Dat
was lui. (...) Het bibberde vaak, dat oog. Toen werd het getest en zag
het alle letters verkeerd. Het zag stoepranden te laat, en fietsers. En
soms vriendinnen. Het zag zout aan voor suiker en de ondergaande zon voor
een brandje."
Belle Kuijken
Reiner Zimnik, De man op de kraan, Querido.
Pamela Koevoets, De buurman van drie hoog, De Bezige Bij.
Copyright ©
4 juni 1998